ECLI:NL:GHSGR:2005:AU5510

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200471204
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gedeeltelijke vrijspraak en veroordeling van werkgever voor opzettelijke overtredingen van sociale verzekeringswetten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte, een werkgever, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voor het opzettelijk niet doen van opgave van het door zijn werknemers genoten loon en het niet mededelen van de aanvang of beëindiging van werkzaamheden aan de relevante instanties. De verdachte heeft in hoger beroep een gedeeltelijke vrijspraak aangevochten, maar het hof oordeelde dat een partieel hoger beroep in dit geval niet mogelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging alternatieve feiten bevatte en dat de vrijspraak voor het medeplegen van oplichting niet kon worden beperkt. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de spijtbetuiging van de verdachte en de gevolgen van zijn handelen voor zijn persoonlijke situatie. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op het onderzoek tijdens de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004712-04
Parketnummer(s): 09-755118-02
Datum uitspraak: 18 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 10 juni 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 oktober 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft middels een akte intrekking van het hoger beroep d.d. 27 september 2005 aangegeven het hoger beroep in te trekken met betrekking tot de gegeven vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde gelegde medeplegen van oplichting. De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat partieel hoger beroep in het onderhavige geval mogelijk is nu sprake is van een cumulatieve tenlastelegging.
Naar het oordeel van het hof is deze beperking van het hoger beroep in het onderhavige geval niet mogelijk, nu op grond van artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegen het vonnis als geheel, tenzij sprake is van cumulatief tenlastegelegde feiten. Het hof verstaat het onder 2 tenlastegelegde echter zo dat sprake is van een alternatieve tenlastelegging, te weten uitlokken of medeplegen van oplichting. Het hof staat een beperking van het hoger beroep met betrekking tot de voor de onder 2 tenlastegelegde gegeven vrijspraak terzake van medeplegen van oplichting dan ook niet toe.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichtingen niet nakomen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijke overtreding van artikel 91 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, meermalen gepleegd.
en
Opzettelijke overtreding van artikel 58, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als werkgever in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering opzettelijk geen opgave gedaan van het door zijn werknemers genoten loon. Tevens heeft hij als werkgever in de zin van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen opzettelijk niet de aanvang of beëindiging van werkzaamheden van zijn werknemers medegedeeld aan de betreffende instantie. Bij het bepalen van de strafmaat houdt het hof er rekening mee dat de verdachte heeft verklaard spijt te hebben van het feit dat hij zich aan het bovenstaande heeft schuldig gemaakt en met de ingrijpende gevolgen van zijn handelen voor zijn persoonlijke situatie.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10 (oud), 10, 17a (oud) en 18 (oud) van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, de artikelen 91 en 108 van de Organisatiewet sociale verzekering 1997, de artikelen 58 en 84 (oud) van de Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen en de artikelen 13 (oud) en 13 van het Loonadministratiebesluit.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Silvis, C.G.M. van Rijnberk en L.A.J.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. J.M.A. Timmer-Smeele.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2005.