ECLI:NL:GHSGR:2005:AU4495

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/432
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfpacht en de uitleg van een overeenkomst uit 1741 met betrekking tot onvoorziene omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant 2] c.s. tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De zaak betrof een erfpachtovereenkomst die in 1741 was gesloten tussen de rechtsvoorganger van [appellante 1] en de rechtsvoorgangers van [geïntimeerde 1] c.s. De appellanten vorderden een verhoging van de jaarlijkse canon van de erfpacht, die sinds de overeenkomst ongewijzigd op fl. 200 per jaar was gebleven. Ze stelden dat de canon niet meer in verhouding stond tot de waarde van het perceel, dat inmiddels een aantrekkelijke locatie was geworden. De rechtbank had de vorderingen van [appellant 2] c.s. afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de erfpachtovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd, maar dat de bepaling 'altoos durend' niet gelijkgesteld kon worden aan een beëindiging afhankelijk van de levensduur van de contractant. Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de erfpacht onaflosbaar was en dat de vorderingen van [appellant 2] c.s. niet konden worden toegewezen. De redelijkheid en billijkheid brachten niet mee dat het recht uit 1741 moest worden gewijzigd, ook niet in het licht van de huidige economische verhoudingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant 2] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 30 juni 2005
Rolnummer: 03/432
Rolnr. rechtbank: 153847/HA ZA 01 -762
HET GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het
volgende arrest gewezen in de zaak van
1. [appellante 1] ,
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2] ,
wonende te [woonplaats],
3. [appellante 3] ,
wonende te [woonplaats],
4. [appellant 4] ,
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 2] c.s.,
procureur: mr. J.C.A. Stevens,
tegen
1. […] BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
2. ROBEFO ( […] Beleggingsfonds) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. V.O.F. BOVENSTRAAT,
gevestigd te Ridderkerk,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s.,
procureur: mr. E. Grabandt.

Het geding

Bij exploot van 24 december 2002 is [appellant 2] c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 oktober 2002, door de rechtbank te Rotterdam gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft zij een aantal grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [geïntimeerde 1] c.s. bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Hierna heeft [appellant 2] c.s. nog een akte met een productie genomen. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de rechtbank die onder 2 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld is niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2. Bij akte van 15 maart 1741 is een erfpachtovereenkomst gesloten tussen de rechtsvoorganger van in elk geval [appellante 1] als eigenaar/erfverpachter en rechtsvoorgangers van [geïntimeerde 1] c.s. als erfpachters met betrekking tot een perceel grond aan de [adres] heden ten dage kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [nummer] ter grootte van 71 are en 75 centiare. Artikel 1 van de akte bepaalt dat de erfpacht
altoos durend en onaflosbaarzal zijn en dat de canon fl. 200 per jaar zal bedragen. De canon heeft nog steeds die omvang.
3. [appellant 2] c.s. vordert ook in appel primair — zakelijk weergegeven — dat de jaarlijkse canon wordt verhoogd tot een marktconform althans redelijk (door een taxateur) nader te bepalen bedrag en subsidiair een verklaring voor recht dat de erfpacht eindigt of door opzegging zal eindigen met bepaling van een datum waarop zij beëindigd zal zijn alsmede de bepaling dat het vonnis in de plaats van het vereiste exploot treedt, kosten rechtens.
Een redelijke en billijke benadering van de tekst van de akte uit 1741 brengt volgens [appellant 2] c.s. mee, dat deze wordt aangepast aan de geest van de huidige tijd en dat de rechtsongelijkheid die is ontstaan doordat de jaarlijkse vergoeding van f1. 200 voor het inmiddels schitterend gelegen industrieel terrein (pal aan de Maas bij de Van Brienenoordbrug) in geen enkele verhouding staat tot de waarde van het perceel, zodat de erfpachter feitelijk de volle eigendom heeft en de erfverpachter niets, wordt opgeheven. Voorts moet volgens [appellant 2] c.s. het begrip
altoos durend en onaflosbaarzo worden verstaan, dat de partijen die destijds de overeenkomst sloten daarmee hebben bedoeld dat de overeenkomst voor onbepaalde tijd werd aangegaan. Dit is, aldus [appellant 2] c.s. in de memorie van grieven, een hanteerbaar begrip, omdat daaraan een beëindigingsmogelijkheid vastzit en een mens nu eenmaal niet over zijn graf heen kan regeren. Altoos durend is voor altijd en dat wil zeggen “voor zo lang als ik leef”, het is dus afhankelijk van het leven en het betekent niet voor eeuwig. Uitgaande van de menselijke maat is eeuwigdurend alleen relevant als religieus, maar niet als juridisch begrip.
4. De rechtbank heeft de vorderingen (in conventie) afgewezen en daartegen komt [appellant 2] c.s. op in dit hoger beroep met argumenten die hierna worden vermeld en besproken.
5. Het hof is mét de rechtbank van oordeel dat het erfpachtsrecht niet kan worden beëindigd. Altoos durend is, zo is het hof met [appellant 2] c.s. eens, inderdaad “voor altijd”, maar het hof vermag niet in te zien, dat “altijd” zou zijn gelijk te stellen met “voor zo lang als ik leef en afhankelijk zou zijn van de duur van het leven van de contractant. De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor al -tijd, en bevat daarnaast de bepaling dat de erfpacht onaflosbaar is, dat wil zeggen dat zij niet kan worden beëindigd. In zoverre is in de overeenkomst een bijzondere bepaling gemaakt over het (niet kunnen) eindigen van het erfpachtsrecht. Anders dan appellanten willen, brengen de redelijkheid en billijkheid niet mee, dat het in 1741 door de erfpachters verkregen recht moet worden gewijzigd in een minder recht omdat het vastgelegde recht, beoordeeld naar de economische verhoudingen van nu, mogelijk niet zal zijn bedoeld. Het vastgelegde recht kan dan ook niet met inroeping van het volgens het terecht door de rechtbank toepasselijk geachte art. 766 (oud) BW worden opgezegd door de eigenaar. Op goede gronden, die het hof onderschrijft, heeft de rechtbank geoordeeld dat van dit op 1 januari 1992 reeds bestaande recht ook geen opheffing op grond van art. 5:97 lid 1 BW mogelijk is.
6. Ook overigens komt [appellant 2] c.s. geen beroep op art. 5:97 lid 1 BW toe. Ingevolge art. 169 Ow NBW mag de rechter in geval van een vordering tot wijziging zoals hier geen rekening houden met omstandigheden die zich vóór 1 januari1992 hebben voorgedaan. [appellant 2] c.s. vergelijkt de situatie van 1741 met die van de huidige tijd. Over sedert 1 januari 1992 gewijzigde omstandigheden die tot wijziging nopen, rept zij echter niet. Het hof onderschrijft ook hier de ampele overwegingen van de rechtbank die tot het oordeel hebben geleid dat de vorderingen over de gehele linie moeten worden afgewezen.
7. Nu zowel de primaire als subsidiaire vorderingen worden afgewezen, behoeven de in appel gehandhaafde verweren van [geïntimeerde 1] c.s. omtrent de niet ontvankelijkheid van (een deel van) de vorderingen geen behandeling. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant 2] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant 2] c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. bepaald op € 245 aan verschotten en op € 894 aan kosten voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G.Dulek-Schermers en J. Vrij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2005 in aanwezigheid van de griffier.