ECLI:NL:GHSGR:2005:AU4454

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200719604
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jagen met een duivencarrousel niet verboden volgens het Gerechtshof 's-Gravenhage

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was aangeklaagd voor het jagen met een duivencarrousel, een mechanisch lokmiddel, wat volgens de tenlastelegging in strijd zou zijn met artikel 50 van de Flora- en Faunawet. Dit artikel beschrijft de middelen die geoorloofd zijn voor de jacht, waaronder lokduiven. De verdachte had opgezette duiven als lokmiddel gebruikt, geplaatst op een carrousel die door een elektromotor draaide, met als doel de effectiviteit van de lokduiven te verhogen.

Het hof heeft onderzocht of het gebruik van een roterend mechaniek met lokduiven als een verboden middel kan worden aangemerkt. De wetsgeschiedenis bood geen duidelijkheid, maar getuigen van het ministerie van LNV gaven aan dat er aanvankelijk twijfel was over de geoorloofdheid van de carrousel. Het hof concludeerde dat de inzet van lokduiven op zichzelf geoorloofd is en dat de methode van gebruik, in dit geval de carrousel, niet automatisch als ongeoorloofd kan worden bestempeld. Het hof benadrukte dat er verschillende methoden zijn om lokmiddelen in te zetten en dat rechtszekerheid vereist dat duidelijk is welke methoden geoorloofd zijn.

Na het afwegen van de argumenten en de verklaringen van deskundigen, oordeelde het hof dat er geen sprake was van onnodige wreedheid of onvoldoende selectiviteit van de duivencarrousel. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het jagen met een niet geoorloofd middel. Tevens gelastte het hof de teruggave van de in beslag genomen duivencarrousel aan de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-007196-04
Parketnummer(s): 09-007863-03
Datum uitspraak: 14 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te
's-Gravenhage van 18 november 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 september 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is een beslissing genomen ten aanzien van het inbeslaggenomene als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich op 5 juli 2003 ter uitoefening van de jacht in het veld heeft bevonden met een ander dan tot jagen geoorloofd middel, te weten een duivencarrousel.
Artikel 50 van de Flora- en Faunawet luidt als volgt:
Dit artikel luidt:
1. Tot jagen geoorloofde middelen zijn:
a. geweren;
b. honden, niet zijnde lange honden;
c. gefokte jachtvogels, te weten slechtvalken (Falco peregrinus) en haviken (Accipiter gentilis);
d. geregistreerde eendenkooien als bedoeld in artikel 56;
e. lokeenden of lokduiven, mits niet blind of verminkt;
f. fretten;
g. buidels.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan het gebruik van de in het eerste lid genoemde middelen worden uitgesloten of beperkt. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende de eisen waaraan die middelen dienen te voldoen, alsmede betreffende het gebruik van munitie, waarbij ook rekening kan worden gehouden met belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn en milieu.
3. Het is verboden zich ter uitoefening van de jacht in het veld te bevinden met andere dan tot jagen geoorloofde middelen.
4. Degene die zich in het veld bevindt met een of meer tot jagen geoorloofde middelen, bedoeld in het eerste lid, alsmede met andere middelen waarmede kan worden gejaagd, wordt geacht zich daarmede ter uitoefening van de jacht in het veld te bevinden tenzij het tegendeel blijkt.
Artikel 50 van de Flora- en Faunawet is in overeenstemming met de Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 2 oktober 1996, Nr. M(96)8, Trb. 1997, 252 inzake de vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht. De beschikking ziet blijkens de toelichting niet op de verdelging. De beschikking is gebaseerd op het bij Protocol gewijzigde artikel 4 van de Benelux-Overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming van 1970.
De verdachte heeft opgezette duiven als lokmiddel voor de jacht, uitgevoerd ter bescherming van gewassen, ingezet. De duiven zijn door verdachte geplaatst op de armen van een carrousel, die aangedreven door een elektromotor een horizontaal draaiende beweging maakte. Het doel van deze methode is om door de beweging van de opgezette duiven de effectiviteit als lokmiddel te verhogen.
In de tenlastelegging wordt de verdachte verweten te hebben gejaagd door middel van een duivencarrousel, althans door mechanisch lokinstrument. Blijkens artikel 50, eerste lid, Flora- en Faunawet is de inzet van lokduiven een geoorloofd middel tot jagen. De vraag die voorligt is of de plaatsing van lokduiven op een roterend mechaniek de inzet behelst van een ander niet geoorloofd lokmiddel. De wetsgeschiedenis geeft geen uitsluitsel. Volgens de ter zitting gehoorde getuige-deskundige van het ministerie van LNV is na aanvankelijke twijfel omtrent de geoorloofdheid van de inzet van een carrousel de thans uitgedragen opvatting, dat het carrousel een verboden middel tot jacht betreft.
Naar het oordeel van het hof gaat het hier om een bepaalde methode van gebruik van een op zichzelf niet ongeoorloofd lokmiddel (de lokduif). Er zijn vele methoden van inzet van een lokmiddel denkbaar. Een lokduif kan zo worden opgehangen aan een touw of geplaatst op een veer dat de duif door de wind wordt bewogen. Een molen waarop een duif is geplaatst, kan door inzet van menselijke energie roteren, als ook door een elektromotor. De rechtszekerheid vergt dat voor rechtsgenoten tevoren voldoende kenbaar is welke methode geoorloofd is en welke niet.
De wet voorziet in de mogelijkheid om door middel van een algemene maatregel van bestuur het gebruik van op zichzelf geoorloofde lokmiddelen te beperken of uit te sluiten (artikel 50, tweede lid, Flora- en Faunawet). Nu van die mogelijkheid vooralsnog geen gebruik is gemaakt is de hier bedoelde wijze van gebruik van lokduiven niet zonder meer ongeoorloofd te achten.
Het hof heeft acht geslagen op vraag of door de hier aan de orde zijnde wijze van lokken de ratio van beperking van geoorloofde middelen tot jacht geweld wordt aangedaan. Er is naar het oordeel van het hof geen sprake van onnodige wreedheid ten opzichte van dieren. Ook is het, mede gelet op de verklaringen die de vorenbedoelde getuige-deskundige van het LNV en de getuige-deskundige van de KNJV ter terechtzitting in hoger beroep hebben afgelegd, niet aannemelijk geworden dat de duivencarrousel als zodanig onvoldoende selectief is.
Het hof acht het tenlastegelegde, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten één basiskit Pigeon Magnet (duivencarrousel) zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave van één basiskit Pigeon Magnet (duivencarrousel) aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Silvis, A.L.J. van Strien en L.A.J.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. B.P.L. de Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2005.