ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3815

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003 - 0019
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en vergoedingsrechten tussen echtgenoten in het kader van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de curator van een failliet verklaarde echtgenoot. De curator vordert een verklaring voor recht dat de geïntimeerde echtgenote gehouden is tot vergoeding van betalingen die door de failliet zijn gedaan aan haar, alsook de waardevermeerdering van onroerende zaken. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen en in reconventie de vordering van de geïntimeerde toegewezen. De curator komt in hoger beroep tegen deze beslissing.

De kern van de zaak draait om de toepassing van de in de rechtspraak ontwikkelde regel inzake vergoedingsrechten tussen echtgenoten, zoals vastgesteld in het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987 (Kriek/Smit). De curator stelt dat deze regel in dit geval wel van toepassing is, maar het hof oordeelt dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De geïntimeerde heeft betwist dat de failliet de hypothecaire lasten voor het woonhuis heeft betaald en stelt dat zij deze lasten zelf heeft voldaan. Het hof concludeert dat de curator niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vorderingen en dat de grieven van de curator falen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de curator in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerde. Dit arrest is gewezen door een collegiaal hof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak: 27 september 2005
Rolnummer: 03/19
Rolnr. rechtbank: 01-2305
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
Mr. Arie QUISPEL,
wonende te Oud-Beijerland,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [failliet], voorheen gevestigd te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de curator,
procureur: mr. E. Grabandt,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Puttershoek,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. H. Ferment.
Het geding
Bij exploot van 12 december 2002 is de curator in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 september 2002 door de rechtbank te Dordrecht gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft de curator vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis vastgestelde feiten zullen, nu geen der partijen daartegen is opgekomen, tot uitgangspunt van de beoordeling strekken.
2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2. De echtgenoot van [geïntimeerde], de heer [failliet], hierna te noemen “[failliet]”, is op 13 januari 1999 in staat van faillissement verklaard.
2.3. [Geïntimeerde] en [failliet] leven al enige jaren feitelijk gescheiden.
2.4. [Geïntimeerde] en [failliet] zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, die uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen inhouden. In die huwelijkse voorwaarden zijn twee verrekenbedingen opgenomen.
2.5. [Geïntimeerde] is eigenaresse van een woonhuis te [gemeente] en van een bedrijfspand te [gemeente]. Beide onroerende zaken zijn tijdens huwelijk ten name van [geïntimeerde] aangekocht. Ten behoeve van de financiering zijn [geïntimeerde] en [failliet] hypothecaire leningen aangegaan.
2.6. [Failliet] huurde het bedrijfspand van [geïntimeerde] voor de uitoefening van zijn bedrijf en betaalde aan [geïntimeerde] huur. [Geïntimeerde] wendde de huurbetalingen voor rente en aflossing van de hypotheek op het bedrijfspand aan.
2.7. In de jaarstukken van de eenmanszaak heeft [failliet] vermeld dat hij bedragen aan rente en aflossing heeft betaald voor de hypotheek op de woning.
2.8. De curator vordert een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] gehouden is tot vergoeding van
- de betalingen die door [failliet] zijn gedaan aan [geïntimeerde] betreffende de genoemde onroerende zaken;
- de opgetreden waardevermeerdering van de woning en het bedrijfspand.
Verder vordert de curator [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het door haar verschuldigde, op te maken bij staat.
2.9. In reconventie vordert [geïntimeerde] opheffing van de door [failliet] gelegde conservatoire beslagen.
3. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen en in reconventie de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
4. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.1. De curator komt op tegen de overweging van de rechtbank dat de in het arrest HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit) ontwikkelde regel inzake vergoedingsrechten tussen echtgenoten, in dit geval niet van toepassing is.
5.2. Als juist is dat, zoals de curator aanvoert, de in de rechtspraak ontwikkelde regel in dit geval wel van toepassing is, kan dat de curator niet baten.
5.3. Het aan [failliet] toekennen van een vergoedingsrecht ter zake van door hem betaalde rente en aflossing voor de woning stuit af op het ontbreken van voldoende onderbouwing.
[Geïntimeerde] heeft steeds betwist dat [failliet] de hypothecaire lasten voor het woonhuis heeft betaald, omdat, zo stelt zij, zij die lasten zelf heeft betaald en in de jaarstukken van de onderneming van [failliet] die lasten slechts om fiscale redenen zijn vermeld.
De slechts in algemene bewoordingen kenbaar gemaakte bereidheid van de curator om zijn stellingen nader te onderbouwen kan in deze zaak niet worden aangemerkt als een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod dat toelating tot de bewijslevering rechtvaardigt.
5.4. Aangaande het bedrijfspand heeft de curator onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een vergoedingsrecht kan zijn ontstaan. Uit het feit dat [geïntimeerde] met de huuropbrengsten haar hypotheekverplichtingen voldeed, kan niet worden afgeleid dat de financiering voor rekening van [failliet] kwam.
Het verweer van [geïntimeerde] dat de overeengekomen huur reëel was, wordt door de curator niet betwist. Dat de eigendom van [geïntimeerde] op een constructie berust en [failliet] eigenaar in economische zin is van het bedrijfspand, wordt door de curator onvoldoende onderbouwd.
De stelling van de curator dat [geïntimeerde] geen tegenprestatie of geen gelijkwaardige tegenprestatie verricht gaat niet op. Tegenover de gestelde betalingen ontving [failliet] het gebruiksgenot van het bedrijfspand.
6. Voor zover de curator zijn vordering op het in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen (finale) verrekenbeding heeft gegrond, staan de bewoordingen van het beding aan het toekennen van een vergoeding op die grond in de weg. Volgens de tekst van het beding kan alleen bij ontbinding van het huwelijk op verrekening aanspraak gemaakt worden. De gronden van ontbinding van het huwelijk worden in de wet limitatief beschreven. Aangenomen mag worden dat bij de opstellen van de huwelijkse voorwaarden aan de daarbij betrokkenen het wettelijke begrip voor ogen heeft gestaan en dat een ruimere uitleg door hen niet bedoeld is.
7. Het beroep op het in artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen (periodieke) verrekenbeding wordt als niet of ontoereikend gegrond verworpen. Dit beding strekt ter verdeling van hetgeen van de netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van huishouding. De curator heeft de bedragen die op grond van het verrekenbeding per saldo nog te verdelen zijn niet geconcretiseerd, terwijl de gevorderde veroordeling tot betaling op te maken bij staat op grond van in artikel 612 e.v. Rv. niet mogelijk is omdat de vorderingen niet voortvloeien uit een wettelijke schadevergoedingsplicht maar uit een in huwelijkse voorwaarden opgenomen verplichting, terwijl ook niet is gebleken dat aan de vereisten van artikel 6:87 lid 1 BW is voldaan.
8. De grieven falen. Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank;
- veroordeelt de curator in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] bepaald op € 230,- aan verschotten en € 894,- salaris van de procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, H.P.Ch. van Dijk en M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2005 in aanwezigheid van de griffier.