Rolnummer: 22-001900-05
Parketnummer(s): 10-642176-05
Datum uitspraak: 30 september 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 21 maart 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 september 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van
EUR 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis, te betalen in vier maandelijkse termijnen van elk EUR 100,-.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft aangifte terzake van belediging tegen [aangeefster] gedaan. Nu het openbaar ministerie is overgegaan tot de vervolging van de verdachte en niet van deze [aangeefster], dient het openbaar ministerie, wegens schending van het gelijkheidbeginsel, niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte terzake van het onder 1 tenlastegelgde.
Het hof verwerpt dit verweer.
Op grond van het bepaalde in artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering komt aan het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een onderzoek vervolging tegen een verdachte in te stellen. Op grond van artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie afzien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. Weliswaar vindt die ruime bevoegdheid zijn begrenzing in (onder andere) het gelijkheidsbeginsel, maar het enkele feit dat - zoals in casu is aangevoerd - een ander niet is vervolgd, brengt nog niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Feiten of omstandigheden die zouden leiden tot het oordeel dat zulks in casu wel het geval is, zijn niet aannemelijk geworden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte het slachtoffer in haar gelaat heeft geslagen, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een geldboete van EUR 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis, te betalen in vier maandelijkse termijnen van elk EUR 100,-.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, werkzaam als uitsmijter van een horecagelegenheid, een jong meisje in haar gezicht gespuugd, waardoor zij zich in haar eer en goede naam aangetast voelde. Hoewel niet onaannemelijk is dat op de in de tenlastelegging genoemde datum het slachtoffer de verdachte heeft uitgedaagd en mogelijk uitgescholden, mag en moet van een portier met (zeer) ruime ervaring, ander gedrag worden verwacht. De verdachte ziet dat zelf ook in.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
EUR 250,- (tweehonderdvijftig euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 (vijf) dagen.
Bepaalt dat het bedrag van de opgelegde geldboete mag worden voldaan in 2 (twee) opéénvolgende termijnen van
1 maand van telkens EUR 125,- (honderdvijfentwintig euro).
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Silvis, A.E. Mos-Verstraten en C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. S. Bek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2005.