ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3124

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/892
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.H. de Wild
  • C.G. Beyer-Lazonder
  • L.F.A. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurcontract en aansprakelijkheid bij niet-levering van bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder (appellant) en een verhuurder (geïntimeerde) over een huurcontract voor een bedrijfsruimte in Schiedam. De partijen hebben op 28 december 2001 een huurcontract ondertekend voor de duur van twee jaar en twee maanden, met een huurprijs van € 1.588,23 per maand, ingaande op 1 januari 2002. Echter, vanaf mei 2003 heeft de appellant geen huur meer betaald en is de bedrijfsruimte per 1 februari 2004 aan een derde verhuurd. Geïntimeerde heeft in eerste aanleg gevorderd dat appellant werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en schadevergoeding in verband met de ontmanteling van een wietplantage in de bedrijfsruimte. De rechtbank heeft de vorderingen van geïntimeerde toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld. Het hof concludeert dat appellant feitelijk nooit de bedrijfsruimte in gebruik heeft gehad en dat hij alleen op papier huurder was. De vorige huurder, V., heeft de huur en energiekosten rechtstreeks aan de verhuurder betaald, terwijl appellant geen sleutels van de bedrijfsruimte heeft ontvangen. Het hof oordeelt dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen die appellant verplicht tot betaling van de huurprijs. Bovendien is er geen andere rechtsgrond voor de vordering van geïntimeerde vastgesteld.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van geïntimeerde af. Geïntimeerde wordt veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2005 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, negende civiele kamer.

Uitspraak

Uitspraak: 19 augustus 2005
Rolnummer: 04/892
Zaaknummer rechtbank: 513498 CV EXPL 03-6699
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
HUURDER,
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: appellant,
procureur: mr. E. Lolcama,
tegen
VERHUURDER,
kantoorhoudend te Schiedam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: geïntimeerde,
procureur: mr. P.P.J. Elshof.
Het geding
Bij exploot van 7 juni 2004, hersteld bij exploot van 15 juni 2004, is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 april 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam, gewezen tussen partijen. Appellant heeft bij memorie van grieven vier grieven opgeworpen, die door geïntimeerde bij memorie van antwoord (met productie) zijn bestreden. Daarop heeft appellant bij akte gereageerd. Ten slotte heeft geïntimeerde de stukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd. In het procesdossier van geïntimeerde ontbreekt de laatste pagina van de conclusie van dupliek van de zijde van appellant waarop, blijkens de overige inhoud van die conclusie, de conclusie is geformuleerd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
1.1 Partijen hebben op 28 december 2001 een huurcontract ondertekend betreffende de bedrijfsruimte aan de Nieuw Mathenesserstraat 18 te Schiedam (hierna: de bedrijfsruimte) voor de duur van twee jaar en twee maanden, ingaande op 1 januari 2002, tegen een huurprijs van € 1.588,23 per maand.
1.2 Vanaf mei 2003 is er geen huur meer betaald.
1.3 De bedrijfsruimte is per 1 februari 2004 aan een derde verhuurd.
1.4 Geïntimeerde heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd appellant te veroordelen tot betaling van de huurachterstand tot en met januari 2004, zijnde een bedrag van € 14.294,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2004, en een bedrag van € 24,80 ter zake van wettelijke rente tot en met 31 oktober 2003. Voorts heeft geïntimeerde vergoeding gevorderd van schade, in verband met de ontmanteling van een wietplantage in de bedrijfsruimte, tot een bedrag van € 4.300,01, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 928,80.
1.5 De rechtbank heeft de vorderingen van geïntimeerde toegewezen.
2. De grieven 1, 2 en 4 betreffen de vordering tot betaling van de huurachterstand en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Appellant betoogt dat hij niet gehouden is de huur te betalen, omdat uit de huurovereenkomst geen verbintenis is ontstaan, aangezien de bedrijfsruimte niet aan hem is geleverd. Voorts voert appellant aan dat de huurachterstand niet voor zijn rekening dient te komen, nu hij niet de feitelijke huurder was, en subsidiair omdat hij door geïntimeerde niet (tijdig) op de hoogte is gebracht van de betalingsachterstand. Ten slotte voert appellant aan dat hij is misbruikt door zijn vroegere werkgever, V., en geïntimeerde.
3. Het hof overweegt als volgt.
3.1 Als niet of niet voldoende betwist staat het volgende vast. De bedrijfsruimte bleef na de ondertekening van het huurcontract in gebruik bij V., de vorige huurder, en V. bleef de huur, alsmede de energiekosten, rechtstreeks aan geïntimeerde betalen. Er was toen geen contact tussen partijen.
Geïntimeerde heeft appellant geen sleutels van de bedrijfsruimte overhandigd en V. was met medeweten van geïntimeerde de feitelijke huurder.
Tijdens het aangaan van de huurovereenkomst was appellant als bijrijder in dienst van V. en genoot een inkomen waaruit hij de huur niet kon betalen. Geïntimeerde wist dit. Desondanks verhuurde hij de bedrijfsruimte aan appellant.
In september 2003 ontving appellant voor de eerste maal een aanmaning en in november 2003 hoorde appellant voor het eerst dat V. medio 2002 in financiële problemen was geraakt en inmiddels failliet was verklaard.
Vanaf mei (het hof leest: mei 2003) was geïntimeerde de enige die toegang tot de bedrijfsruimte had. Appellant is eenmaal, eind november 2003, in de bedrijfsruimte geweest voor het afsluiten van de energieleverantie, waartoe hij op zijn dringend verzoek van geïntimeerde voor eenmalig gebruik een reservesleutel heeft ontvangen.
3.2 Uit voormelde feiten leidt het hof af, dat appellant alleen op papier huurder is geweest en de bedrijfsruimte nooit in gebruik heeft gehad noch huur heeft betaald, en dat vanaf 1 januari 2001 geïntimeerde aan V. feitelijk het gebruik van de bedrijfsruimte is blijven verstrekken, die daarvoor (tot mei 2003) is blijven betalen. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan appellant gehouden is tot betaling van de huurprijs.
3.3 Een andere rechtsgrond voor toewijzing van de vordering van geïntimeerde is gesteld noch gebleken.
3.4 De conclusie is dat de grieven 1, 2 en 4 slagen.
4. Grief 3 betreft de schade in verband met de ontmanteling van een wietplantage in de bedrijfsruimte. Geïntimeerde stelt dat appellant als huurder van de bedrijfsruimte ten tijde dat daarin een wietplantage is aangetroffen, aansprakelijk is voor de schade die geïntimeerde in verband met de ontmanteling daarvan heeft geleden.
5. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
5.1 Uit hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, volgt dat appellant niet geacht wordt huurder van de bedrijfsruimte te zijn geweest, zodat geïntimeerde de schade die hij stelt te hebben geleden, indien die zou komen vast te staan, niet op grond van huur op appellant kan verhalen.
5.2 Een andere grond waarop geïntimeerde de gestelde schade op appellant zou kunnen verhalen is niet gesteld en overigens ook niet gebleken.
5.3 Grief 3 slaagt dus ook.
6. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de vorderingen van geïntimeerde alsnog afwijzen. Geïntimeerde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van 27 april 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam, gewezen tussen partijen,
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt geïntimeerde in de kosten van het geding in eerste aanleg tot op 27 april 2004 aan de zijde van appellant begroot op € 780,- voor salaris procureur;
- veroordeelt geïntimeerde in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van appellant begroot op € 1.665,78, waarvan
€ 324,78 voor verschotten en € 1.341,- voor salaris procureur;
- verklaart bovenstaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, C.G. Beyer-Lazonder en
L.F.A. Husson en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2005 in bijzijn van de griffier.