Rolnummer: 22-006636-04
Parketnummer(s): 12-000103-04
Datum uitspraak: 21 september 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 28 oktober 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 april 2005, 3 mei 2005, 1 juli 2005 en 7 september 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, 3, 4 a en c, 5 en 6 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 nog meer subsidiair, 2 primair en 4 b en d tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [naam], [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is kennelijk niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 3, 4 a en c, 5 en 6 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2005 (subsidiair) een herhaald verzoek gedaan tot het horen van de getuigen [medeverdachten] om redenen zoals weergegeven in zijn schriftelijk verzoek d.d. 1 september 2005, welk verzoek in kopie aan het proces-verbaal van die terechtzitting is gehecht.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman af en overweegt daaromtrent als volgt. De verzochte getuigen zijn uitvoerig bij de rechter-commissaris gehoord, waarbij de raadsman van de verdachte alle gelegenheid heeft gehad de getuigen vragen te stellen. Naar het oordeel van het hof is niet de noodzaak gebleken dat de getuigen opgeroepen dienen te worden teneinde opnieuw de betrouwbaarheid van deze getuigen of van (delen) van hun verklaringen te toetsen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2005 heeft de verdediging bovendien de mogelijkheid gehad ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verzochte getuigen in te brengen wat haar geraden voorkwam.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 nog meer subsidiair, 2 primair en 4 b en d tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 nog meer subsidiair bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood tengevolge heeft.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 4 b en d bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot vrijspraak van de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 nog meer subsidiair, 2 primair en 4 b en d tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met een ander of anderen twee bedrijfsinbraken gepleegd.
Daaraan voorafgaand heeft de verdachte met mededaders een overval in een woning gepleegd. Bij deze overval is buitensporig veel geweld gebruikt tegen de slachtoffers, het bejaarde echtpaar [naam]. De heer [naam] is hierbij dusdanig ernstig gewond geraakt, dat hij enige tijd na de overval aan zijn verwondingen is overleden.
De verdachte is de avond daarvoor met de mededaders in de buurt van de woning van het echtpaar [naam] geweest, waarbij het kennelijk het plan was dat de inbraak diezelfde avond gepleegd zou worden. De overval is toen niet doorgegaan. De volgende dag heeft de verdachte vier van de mededaders samen met de vijfde mededader -die de weg naar het huis van de familie [naam] kende- opnieuw naar de woning gestuurd.
Deze vijf mededaders zijn in de nacht van 20 op 21 maart 2004 opnieuw met de auto naar de woning van het bejaarde echtpaar [naam] gereden om de overval te plegen. Met in hun handen gereedschap, een hamer en twee bandenlichters, zijn drie van zijn mededaders door een, door één van hen daartoe kapotgeslagen raam de woning binnengegaan. Zij wisten op dat moment dat in ieder geval één van de bewoners thuis was, omdat het licht in het huis was uitgegaan. Afgesproken werd dat één mededader in de auto zou blijven wachten. Vrijwel direct na het binnendringen van de woning hebben de drie jonge Roemenen zeer bruut en excessief geweld toegepast op de op het glasgerinkel afgekomen bewoners. Één mededader heeft de heer [naam] daarbij met een hamer op/tegen het hoofd geslagen. De heer [naam] liep als gevolg daarvan een bloedende hoofdwond op. Hij is vervolgens versleept. Tevens is het echtpaar vastgebonden en zijn ook hun monden dichtgestopt en afgebonden. Na deze daden hebben deze mededaders de woning verlaten met een hoeveelheid geld en sieraden.
Het hof de verdachte zwaar aan dat hij ten aanzien van de overval één van de sturende krachten is geweest. Mede door zijn bijdrage heeft de overval plaats kunnen vinden.
De verdachte kende zijn buitenlandse mededaders niet tot de dag voor de overval. Hij was er wel van op de hoogte dat zij geen middelen van bestaan, onderdak of vervoer hadden in Nederland, bij zijn huis hadden aangeklopt en zich in die zin van hem afhankelijk toonden.
Hij is er niet voor teruggedeinsd om deze onbekende mannen - slechts een dag nadat zij in Nederland waren gearriveerd te betrekken bij een overval, met het voor de heer [naam] fatale gevolg.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich op deze wijze schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven, waarvan de gevolgen voor de slachtoffers en nabestaanden, onomkeerbaar zijn. De heer [naam] heeft de gewelddadige gebeurtenis die 's nachts en in zijn eigen huis plaatsvond, met de dood moeten bekopen. Mevrouw [naam-naam] is niet alleen zelf slachtoffer geworden van de gewelddadige overval, maar ook getuige geweest van het brute geweld dat tot de dood van haar echtgenoot heeft geleid. Zij zal hier naar alle waarschijnlijkheid nog lange tijd de psychische gevolgen van ondervinden. Misdrijven als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Met name is de gemeenschap in Zeeland zeer geschokt door de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten. Daarnaast brengen dergelijke feiten, gepleegd in een woning gedurende de nacht, bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee inbraken. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans overlast en brengen voor de slachtoffers financiële schade met zich.
Voorts is in het nadeel van de verdachte komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 31 maart 2005, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts bij de bepaling van de op te leggen vrijheidsstraf acht geslagen op en rekening gehouden met opgelegde straffen in vergelijkbare ernstige geweldszaken als bewezen. Het hof acht een hogere straf dan in gelijksoortige zaken gebruikelijk is op zijn plaats. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte uit het buitenland afkomstige, hem onbekende, jonge, personen betrekkelijk onvoorbereid heeft ingezet voor criminele activiteiten en zodoende niet alleen zelf zo veel mogelijk buiten beeld is gebleven maar ook bewust het risico heeft genomen dat de te ondernemen gedragingen uit de hand zouden kunnen lopen, met mogelijke (ernstige) persoonlijke schade voor slachtoffers, althans dat de verdachte er op generlei wijze voor heeft gezorgd dat risico's van deze aard zouden worden voorkomen of beperkt.
Rekening houdend met alle genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het opleggen van een langdurige gevangenisstraf, zij het dat deze lager is dan door de rechtbank te Middelburg is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam]
In het onderhavige strafproces hebben [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam], ten deze wettelijk vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Nijboer te Amsterdam, zich als benadeelde partijen gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van
EUR 10.000,- per kind [naam].
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van EUR 2500,- per kind [naam].
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen, nu de wet en jurisprudentie geen ruimte geven om deze vorderingen toe te wijzen.
De verdediging refereert zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt ten aanzien van de gestelde immateriële schade dat deze niet als rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, en artikel 361 tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering valt aan te merken.
Het vorenstaande brengt met zich dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [naam]
In het onderhavige strafproces heeft [naam], ten deze wettelijk vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Nijboer te Amsterdam, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, alsmede ter vergoeding van overige materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van
EUR 21.170,37.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 21.170,37.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd en dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor het toe te wijzen schadebedrag.
De verdediging refereert zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof.
Waar het de gevorderde vergoeding voor de kosten van lijkbezorging ad EUR 9.594,37 betreft, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat materiële schade is geleden tot het voornoemde bedrag. Hierbij zij opgemerkt dat - blijkens een mededeling van mr. Nijboer ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2005 - geen begrafenisverzekering aanwezig was. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 nog meer subsidiair bewezenverklaarde.
Waar het de gevorderde schoonmaakkosten ad EUR 355,- betreft is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat deze materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 nog meer subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde.
Waar het de gevorderde reiskosten ziekenhuis en parkeerkosten ad EUR 1221,- betreft is het hof van oordeel dat deze gestelde materiële schade niet als rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, en artikel 361 tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering valt aan te merken. Het vorenstaande brengt met zich dat de benadeelde partij in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Waar het het gevorderde voorschot immateriële schade ad EUR 10.000,- betreft is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat deze schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 nog meer subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 833,33, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 nog meer subsidiair en onder 2 primair bewezenverklaarde feiten is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 19.949,37 ten behoeve van het slachtoffer [naam].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 310 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 nog meer subsidiair, 2 primair en 4 b en d tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZEVEN (7) JAREN EN VIER (4) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] toe tot het bedrag van
EUR 19.949,37 (negentienduizendnegenhonderdnegenenveertig euro en zevenendertig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij [naam] geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Verklaart de benadeelde partij [naam] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam] in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 833,33 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam] van een bedrag van
EUR 19.949,37 (negentienduizendnegenhonderdnegenenveertig euro en zevenendertig cent)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
234 (tweehonderdvierendertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Stoker-Klein, M.L.A. Filippini en A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Tolen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2005.