Rolnummer: 22-006923-04
Parketnummer(s): 12-000086-04
Datum uitspraak: 21 september 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 28 oktober 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 april 2005, 1 juli 2005, 6 september 2005 en 7 september 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [naam], [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van doodslag, gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde feit is voor zover betrekking hebbende op het slachtoffer [naam] begaan in eendaadse samenloop met het onder 1 primair bewezenverklaarde feit en voor zover betrekking hebbende op het slachtoffer [naam] begaan in eendaadse samenloop met het onder 2 bewezenverklaarde.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte en vier van zijn mededaders zijn in de nacht van 20 op 21 maart 2004 met auto's naar de woning van de familie [naam] gereden. Zij vijven en twee andere mededaders waren de avond daaraan voorafgaand reeds in de buurt van de woning van het bejaarde echtpaar geweest met het plan daar in te breken. Zij hadden toen geen gereedschap bij zich. De avond van de misdrijven zijn de verdachte en twee van zijn mededaders met in hun handen gereedschap, een hamer en twee bandenlichters, door een door één van hen daartoe kapotgeslagen raam de woning binnengegaan. Zij wisten op dat moment dat in ieder geval één van de bewoners thuis was, omdat het licht in het huis was uitgegaan. Ze wisten ook dat de bewoners bejaarde mensen zijn. Afgesproken werd dat één mededader in de auto zou blijven wachten. Vrijwel direct na het binnendringen van de woning is door de verdachte en zijn mededaders zeer bruut en excessief geweld toegepast op de, op het glasgerinkel afgekomen bewoners, waarbijéén mededader de heer [naam] met een hamer op/tegen het hoofd heeft geslagen. De heer [naam] liep als gevolg daarvan een bloedende hoofdwond op. Hij is vervolgens versleept. Tevens is het echtpaar vastgebonden en zijn ook hun monden dichtgestopt en afgebonden. Na deze daden hebben de verdachte en zijn mededaders de woning verlaten met een hoeveelheid geld en sieraden. Zij hebben zich totaal niet bekommerd om het lot van de heer [naam] en mevrouw [naam], terwijl zij wisten dat de heer [naam] ernstig aan zijn hoofd gewond was geraakt. Voor het verlaten van de woning hebben de verdachte en zijn mededaders de heer [naam] en mevrouw [naam] nog beter vastgebonden, zodat het hen extra moeilijk werd gemaakt zich te bevrijden en tijdig (medische) hulp in te schakelen. De heer [naam] is enige tijd na de overval aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich op deze wijze schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven, waarvan de gevolgen voor de slachtoffers en nabestaanden, onomkeerbaar zijn. De heer [naam] heeft de gewelddadige gebeurtenis, die in voor de nachtrust bestemde tijd en in zijn eigen huis plaatsvond, met de dood moeten bekopen. Mevrouw [naam] is niet alleen zelf slachtoffer geworden van de gewelddadige overval en wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar ook getuige geweest van het brute geweld dat tot de dood van haar echtgenoot heeft geleid. Zij zal hier naar alle waarschijnlijkheid nog lange tijd de psychische gevolgen van ondervinden. Misdrijven als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Met name is de gemeenschap in Zeeland zeer geschokt door de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten. Daarnaast brengen dergelijke feiten, gepleegd in een woning gedurende de nacht, bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf neemt het hof in het nadeel van de verdachte in aanmerking dat de verdachte vanuit Italië naar Nederland is gekomen met het doel om strafbare feiten, in het bijzonder diefstallen, te plegen. In ieder geval op de dag van aankomst in Nederland is de verdachte op de hoogte geraakt van het plan om in te breken in een woning. Op dat moment en ook op verschillende momenten hierna had de verdachte zich (alsnog) kunnen distantiëren van deelname aan dit criminele plan, hetgeen hij niet heeft gedaan. Zelfs heeft de verdachte zich niet gedistantieerd toen hij wist dat hij met twee van zijn mededaders de woning van het bejaarde echtpaar zou betreden op een moment dat in ieder geval één van de bewoners thuis was en terwijl onderling was afgesproken dat geweld jegens de bewoners niet geschuwd zou worden.
Het hof heeft acht geslagen op het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte psychologische rapport, d.d. 12 juli 2005, opgemaakt en ondertekend door dr. L.L.E. Ligthart, psycholoog.
Voorts wordt overwogen dat de verdachte, blijkens een bericht afkomstig van het openbaar ministerie parket hoog gerechtshof van cassatie en justitie te Roemenië d.d. 12 oktober 2004, waarin opgave is gedaan van de veroordelingen van de verdachte in Roemenië, dat de verdachte eerder terzake van professionele diefstal en vernieling is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Blijkens een mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2005 betrof de professionele diefstal een diefstal van aluminium van een bedrijfsterrein. Het hof houdt er rekening mee dat de verdachte in Roemenië eerder met justitie in aanmerking is gekomen, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige strafbare feiten te plegen. Het hof plaatst hierbij evenwel de kanttekening dat het, bij gebreke van nadere informatie, onvoldoende in staat is zich een juist beeld te vormen van de aard en ernst van de door de verdachte in Roemenië gepleegde feiten.
In het voordeel van de verdachte neemt het hof bij de bepaling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf tevens mee zijn nog jonge leeftijd en het feit dat de verdachte zich naar alle waarschijnlijkheid door zijn detentie in Nederland in een isolement bevindt. De verdachte heeft blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2005 sinds zijn detentie slechts nog telefonisch contact met zijn ouders, zijn grootouders en zijn vriendin.
Het hof heeft voorts bij de bepaling van de op te leggen vrijheidsstraf acht geslagen op en rekening gehouden met opgelegde straffen in vergelijkbare ernstige geweldszaken als bewezen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met drie anderen naar Nederland is gekomen met het uitdrukkelijke doel om hier criminele activiteiten te ontplooien en acht derhalve een hogere straf dan in gelijksoortige zaken gebruikelijk is, op zijn plaats. Rekening houdend met alle genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het opleggen van een langdurige gevangenisstraf, zij het van kortere duur dan door de rechtbank te Middelburg is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam]
In het onderhavige strafproces hebben [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam], ten deze wettelijk vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Nijboer te Amsterdam, zich als benadeelde partijen gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 10.000,- per kind [naam]
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van EUR 2500,- per kind [naam].
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen, nu de wet en jurisprudentie geen ruimte geven om deze vorderingen toe te wijzen.
De verdediging refereert zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt ten aanzien van de gestelde immateriële schade dat deze niet als rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, en artikel 361 tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering valt aan te merken.
Het vorenstaande brengt met zich dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [naam]
In het onderhavige strafproces heeft [naam], ten deze wettelijk vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Nijboer te Amsterdam, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, alsmede ter vergoeding van overige materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 21.170,37.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 21.170,37.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd en dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor het toe te wijzen schadebedrag.
De verdediging refereert zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof.
Waar het de gevorderde vergoeding voor de kosten van lijkbezorging ad EUR 9.594,37 betreft, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat materiële schade is geleden tot het voornoemde bedrag. Hierbij zij opgemerkt dat - blijkens een mededeling van mr. Nijboer ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2005 - geen begrafenisverzekering aanwezig was. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde.
Waar het de gevorderde schoonmaakkosten ad EUR 355,- betreft is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat deze materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde.
Waar het de gevorderde reiskosten ziekenhuis en parkeerkosten ad EUR 1221,- betreft is het hof van oordeel dat deze gestelde materiële schade niet als rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, en artikel 361 tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering valt aan te merken. Het vorenstaande brengt met zich dat de benadeelde partij in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Waar het het gevorderde voorschot immateriële schade ad EUR 10.000,- betreft is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat deze schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 833,33, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 55, 57, 288, 310 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] toe tot het bedrag van
EUR 19.949,37 (negentienduizendnegenhonderdnegenenveertig euro en zevenendertig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij [naam] geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Verklaart de benadeelde partij [naam] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam] in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 833,33 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Stoker-Klein, M.L.A. Filippini en A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Tolen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2005.