ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2881

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200499404
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Koning
  • M. Silvis
  • A. Fonteijn-Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en verjaring in strafzaak met ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee pubers, waarbij hij misbruik maakte van zijn positie als leraar. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor bepaalde tenlastegelegde feiten vanwege verjaring. De verdachte werd vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar werd wel veroordeeld voor andere zedendelicten. Het hof rekende het de verdachte zwaar aan dat hij het vertrouwen van zijn slachtoffers had misbruikt in een kwetsbare fase van hun leven. De slachtoffers hadden jaren van misbruik ondergaan en de gevolgen daarvan waren psychisch zeer ingrijpend. Het hof hield rekening met rapporten van deskundigen die de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwden. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet eenvoudig genoeg waren voor behandeling in het strafproces. Het hof benadrukte het belang van de bescherming van kwetsbare slachtoffers in de strafprocedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004994-04
Parketnummer: 09-925254-04
Datum uitspraak: 16 september 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 10 september 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 september 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 derde alternatief/cumulatief, 3 primair derde alternatief/cumulatief en 3 subsidiair derde alternatief/cumulatief tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van het onder 1 tweede alternatief/cumulatief, 1 vierde cumulatief en 2 eerste cumulatief tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 derde cumulatief ten aanzien van de periode
1 januari 1991 tot en met 30 november 1991 en ter zake van het onder 3 primair tweede cumulatief ten aanzien van de periode 1 januari 1991 tot en met
30 november 1991 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte is in eerste aanleg ter zake van het onder 1 eerste en derde cumulatief, onder 2 tweede alternatief en onder 3 primair eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van voorarrest, met de bijzondere voorwaarde als in het vonnis omschreven en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
Tevens is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [naam1], [naam2], [naam3] en [naam4] als in het vonnis omschreven, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Wegens verjaring van het onder 2 derde cumulatief, 3 primair derde cumulatief en 3 subsidiair derde cumulatief tenlastegelegde dient het openbaar ministerie, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 tweede cumulatief en 1 vierde cumulatief is tenlastegelegd, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte door het in de tenlastelegging genoemde geweld of andere feitelijkheden of bedreiging daarmee [naam3] respectievelijk [naam4] heeft gedwongen tot het ondergaan van de hem verweten handelingen.
De verdachte moet derhalve van het onder 1 tweede cumulatief en 1 vierde cumulatief tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en derde cumulatief, 2 eerste en tweede cumulatief en 3 primair eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
De raadsman heeft bij pleidooi aangegeven de eerder
gegeven beslissing van het hof de getuigen [naam1], [naam2], [naam3], [naam4] en [naam5] niet ter zitting te horen ook thans niet als juist te aanvaarden.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt:
De raadsman heeft bij brief van 17 juni 2005 voor de zitting van 24 juni 2005 aan de advocaat-generaal verzocht deze getuigen op te roepen. De getuigen zijn niet opgeroepen. Twee van de als getuigen gevraagde personen zijn in de hoedanigheid van benadeelde partij ter zitting verschenen. Het hof heeft buiten aanwezigheid van publiek, in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte, aan de verzochte getuigen, zonder voorafgaande beëdiging na vaststelling van hun identiteit, gevraagd hoe zij een eventueel verhoor ter terechtzitting zouden ervaren. Daarop is door de getuigen gereageerd als in het proces-verbaal van de zitting weergegeven.
Mevrouw [naam1] deelde mede, zakelijk weergegeven:
"Ik ben meermalen gehoord. Ik kan er niet meer tegen."
De voorzitter constateerde dat zij daarbij snikte.
Mevrouw [naam2] deelde mede, zakelijk weergegeven:
"Ik ben ook meermalen gehoord. Als het moet, moet het, maar ik kan er dan weer nachten niet van slapen. Ik kon voor de zitting van heden al een week niet slapen."
Ter zitting van 2 september 2005 is het proces-verbaal van het besloten gedeelte van de zitting van
24 juni 2005, houdende de verklaringen van deze twee door de verdediging gevraagde getuigen omtrent de belasting die zij verwachten te ondervinden van een nieuw optreden als getuige, voorgelezen en is de verdediging gevraagd daar op te reageren.
Het hof heeft op 24 juni 2005 geoordeeld, dat het door niet ter zitting horen van de gevraagde getuigen de verdachte niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad. Het hof heeft na de zitting van 2 september 2005 in raadkamer - ondanks de mededeling van de raadsman de verzoeken niet te herhalen, maar gezien zijn betwisting van de juistheid van de eerder gegeven beslissing - opnieuw beraadslaagd over de afgewezen getuigenverzoeken. De nieuwe beraadslaging leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van het hof is voldoende recht gedaan aan het verdedigingsbelang (recht op ondervraging) als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof acht het horen van de getuigen ter zitting ook niet noodzakelijk. De getuigen zijn gehoord bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte, die daarvoor kennis heeft kunnen nemen van de verklaringen van de getuigen bij de politie waarna de raadsman met zijn cliënt de ondervraging van de getuigen bij de rechter-commissaris heeft kunnen voorbereiden. Naar het oordeel van het hof wordt de wijze waarop het recht op ondervraging in de zin van artikel 6 EVRM kan worden uitgeoefend onder omstandigheden beperkt door de belasting die kwetsbare getuigen van een dergelijke ondervraging kunnen ondervinden. Het hof heeft hierbij gelet op het kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure. Blijkens het arrest van het HOF VAN JUSTITIE (EG) van 16 juni 2005, zaak C-105/03, PB. C 193/05, 6/8/2005, inzake dit kaderbesluit dient de nationale rechter de wet aangaande de strafprocedure zoveel mogelijk zo uit te leggen dat kwetsbare personen hun getuigenverklaring kunnen afleggen onder voorwaarden die hun een passende bescherming garanderen, bijvoorbeeld buiten de openbare terechtzitting om en alvorens deze plaatsvindt.
Artikel 2 van het kaderbesluit, getiteld „Respect en erkenning", bepaalt:
„1. Elke lidstaat ruimt in zijn strafrecht een reële en passende rol in voor het slachtoffer. Hij blijft al het nodige doen om te waarborgen dat het slachtoffer tijdens de procedure met het gepaste respect voor zijn persoonlijke waardigheid wordt bejegend, en erkent de rechten en rechtmatige belangen van het slachtoffer, in het bijzonder in de strafprocedure.
2. Elke lidstaat waarborgt dat bijzonder kwetsbare slachtoffers een specifieke behandeling kunnen krijgen die zo goed mogelijk aan hun situatie beantwoordt."
Artikel 3 van het kaderbesluit, getiteld „Hoor en bewijslevering", bepaalt:
„Elke lidstaat waarborgt het slachtoffer de mogelijkheid om tijdens de procedure gehoord te worden en bewijselementen aan te dragen.
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het slachtoffer slechts voorzover noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure wordt ondervraagd door de autoriteiten."
Artikel 8 van het kaderbesluit, getiteld „Recht op bescherming", bepaalt in lid 4 ervan:
„Elke lidstaat waarborgt dat wanneer slachtoffers, vooral de kwetsbaarste, beschermd moeten worden tegen de gevolgen van hun verklaringen ter terechtzitting, zij op grond van een rechterlijke beslissing hun verklaringen kunnen afleggen onder omstandigheden waaronder dat doel bereikt kan worden, met behulp van elk middel dat verenigbaar is met de grondbeginselen van zijn recht."
In het licht van het voorgaande handhaaft het hof de beslissing de verzochte getuigen [naam1], [naam2], [naam3], [naam4] en [naam5] niet ter zitting te horen.
Feiten 2 en 3
Het hof verstaat hiervoor "de hand(en) van die [naam1] dan wel [naam2] aangeraakt en geduld dat die [naam1] dan wel [naam2] zijn, verdachte's, penis heeft aangeraakt" telkens in die zin dat de verdachte met zijn hand een hand van het slachtoffer zijn penis heeft doen aanraken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. eerste en derde cumulatief:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
2. eerste en tweede cumulatief:
Ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
3. primair eerste en tweede cumulatief:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van [naam1]:
In de periode van 10 februari 1993 tot en met
9 februari 1994 is het onder 3 primair eerste cumulatief tenlastegelegde in eendaadse samenloop gepleegd met het onder 1 eerste en 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde.
Ten aanzien van [naam2]:
In de periode van 1 december 1991 tot en met 29 juli 1992 is het onder 2 tweede alternatief tenlastegelegde in eendaadse samenloop gepleegd met het onder 1 derde cumulatief bewezenverklaarde.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 derde cumulatief, 3 primair derde cumulatief en 3 subsidiair derde cumulatief tenlastegelegde.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2 eerste en tweede cumulatief, 3 primair eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een lange periode ontuchtige handelingen gepleegd met een tweetal pubers. Voorts is de verdachte er niet voor teruggedeinsd om hen door feitelijkheden tot die ontuchtige handelingen te dwingen.
Pas na jaren van misbruik hebben de slachtoffers zich kunnen ontworstelen aan de afhankelijke relatie waarin de verdachte op zeer zorgwekkende wijze zijn slachtoffers, aanvankelijk binnen een leraar-leerling verhouding, had gebracht. De verdachte sloeg een wig tussen de slachtoffers en hun ouders en creëerde een afhankelijkheidsrelatie van de (voormalige) leerlingen tot hem waarin hij een groot overwicht op hen had. Die afhankelijkheid werd door de verdachte nog versterkt door aan één van de slachtoffers mede te delen dat hij zichzelf iets aan zou doen en aan een ander mede te delen dat zij allerlei ziektes zou krijgen, indien zij zouden weigeren seks met hem te hebben.
Met betrekking tot de door de verdachte gepleegde zedendelicten kan als feit van algemene bekendheid worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hun is overkomen.
Dit klemt des te meer, nu de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden -zoals in de onderhavige zaak het geval is- bij aanvankelijk nog jonge slachtoffers en gedurende een lange periode.
Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen dat hij als leraar en volwassene op de slachtoffers had, juist in een periode die een belangrijke vormende, maar kwetsbare fase in hun leven betrof.
Het hof heeft acht geslagen op de rapporten van prof. dr. R. Bullens, vast beëdigd deskundige, van 24 augustus 2004 en dat van drs. G.M. Jansen, psycholoog, van 18 juni 2004, in welk laatste rapport de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt aangemerkt.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. Voorts heeft het hof kennis genomen van het rapport van de Stichting Reclassering Nederland van 16 juni 2004.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur met de nader te noemen bijzondere voorwaarde een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen op de beslaglijst onder 1 tot en met 12 vermeld dienen, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, terug te worden gegeven aan [naam1].
Vorderingen tot schadevergoeding [naam1], [naam2], [naam3] en [naam4]
In het onderhavige strafproces heeft [naam1] (in eerste aanleg vertegenwoordigd door mr. G. van Driem, [adres]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 eerste cumulatief en 3 primair eerste cumulatief tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 44.766,88.
In het onderhavige strafproces heeft [naam2] (in eerste aanleg vertegenwoordigd door mr. G. van Driem, [adres]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade
als gevolg van het aan de verdachte onder 1 derde cumulatief, 2 tweede cumulatief en 3 primair tweede cumulatief tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 35.179,18.
In het onderhavige strafproces heeft [naam3] (in eerste aanleg vertegenwoordigd door mr. G. van Driem, [adres]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tweede cumulatief tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 31.498,80.
In het onderhavige strafproces heeft [naam4] (in eerste aanleg vertegenwoordigd door mr. G. van Driem, [adres]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 vierde alternatief/cumulatief tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 27.969,09.
In hoger beroep zijn deze vorderingen aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn namens de verdachte betwist.
Voor de inwerkingtreding van de "Wet-Terwee" (de Wet van 23 december 1992 (Stbl. 1993, 29) tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten), in dit arrondissement op 1 april 1995 in werking getreden, kan het slachtoffer van een delict zich slechts ter terechtzitting als civiele partij in het strafproces voegen tot een bedrag van f 1.500,- (EUR 680,67), met verlies van de bevoegdheid voor de burgerlijke rechter meer te vorderen.
Gezien hetgeen in onderhavige zaak bewezen is verklaard, en omdat het overgangsrecht -kort gezegd- niet voorziet in toepassing van de Wet Terwee op strafbare feiten, begaan vóór de inwerkingtreding van die wet, de benadeelde partijen zich niet ter terechtzitting hebben gevoegd en het feit dat in de respectievelijke voegingsformulieren niet is uitgesplitst naar schade geleden door toedoen van delicten gepleegd vóór 1 april 1995 en daarna, zijn naar het oordeel van het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [naam1] en [naam2] niet van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding; zij kunnen deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 tweede cumulatief wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij [naam3] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 vierde cumulatief wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij [naam4] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam1], [naam2], [naam3] en [naam4] kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 55, 57, 242, 245 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering ter zake van het onder 2 derde cumulatief, 3 primair derde cumulatief en 3 subsidiair derde cumulatief tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede en vierde cumulatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en derde cumulatief, onder 2 eerste en tweede cumulatief en onder 3 primair eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een op 6 (zes) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, waartoe tevens behoort deelname van de verdachte aan een ambulante daderbehandeling bij het Dok dan wel een gelijkwaardige behandeling, zolang deze instelling dit nodig oordeelt.
Verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Bepaalt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 12 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan [naam1].
Verklaart de benadeelde partijen [naam1], [naam2], [naam3] en [naam4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Silvis en Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier
mr. Bromet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 september 2005.