Uitspraak : 31 augustus 2005
Rekestnummer : 200-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-1954
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.W. Wladimiroff-Nater,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.A.M. Perquin.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 februari 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 21 december 2004.
De vrouw heeft op 6 april 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 februari 2005, 30 maart 2005 en 30 juni 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 28 juni 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 juli 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun procureurs. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
Bij vonnis van [datum] heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen par-tijen, met elkaar gehuwd op 25 mei 1979, de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 14 augustus 1989.
Bij dat vonnis heeft de rechtbank de man ƒ 850,- (€ 385,71) per maand alimenta-tie opgelegd voor de vrouw met ingang van 14 augustus 1989.
Op 7 april 2004 heeft de man de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht – met wijziging van het vonnis van [datum] – de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw te beëindigen met ingang van 14 augustus 2004. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man afgewezen. Voorts is bepaald, dat de termijn van de verplichting van de man tot een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal worden verlengd tot 16 juli 2011 en dat die termijn kan worden verlengd.
Met ingang van 1 januari 2004 bedraagt de in 1989 vastgestelde alimentatie voor de vrouw als gevolg van de wettelijke verhogingen € 581,52 per maand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren op [geboortedatum] en woont samen met een partner. Naar hij ter terechtzitting van het hof onbetwist heeft gesteld ontvangt hij een AOW- en een pensioenuitkering van tezamen € 3.000,- bruto per maand. Zijn met hem samen-wo-nende part-ner heeft eigen inkom-sten, eveneens bestaande uit een AOW- en een pensioenuitkering.
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij ontvangt blijkens het inkomensoverzicht van het UWV van 22 april 2004 een WAO-uitkering van € 1.431,- bruto per maand en een invaliditeitspensioen van € 145,- bruto per maand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw: de beëindiging van de alimentatieverplichting.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het inleidend verzoek toe te wijzen en subsidiair het verzoek van de vrouw tot een mogelijke hernieuwde verlenging van de termijn af te wijzen en over te gaan tot een afbouw van de huidige alimentatieverplichting in een tempo dat en met bedragen die het hof juist acht. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3. Volgens de man is beëindiging van de alimentatie niet zo ingrijpend, dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw zou kunnen worden gevergd en hij voert daartoe – kort gezegd – aan, dat haar financiële positie sinds de echtscheiding alleen maar is verbeterd en dat zij het bestaande leefniveau gewoon zal kunnen voortzetten als de alimentatie zou wegvallen.
Ter zitting heeft de man bevestigd dat zijn draagkracht voldoende is om de huidige alimentatieverplichting te voldoen. Hij woont samen met zijn partner in een huurwoning. Zijn inkomen uit AOW en pensioen bedraagt ongeveer € 3.000,- bruto per maand. Zijn partner ontvangt eveneens een AOW uitkering, naast een pensioen van ongeveer € 300,- bruto per maand.
Hij heeft een spaarsaldo van ongeveer € 10.000,- voor begrafeniskosten en geen verder vermogen.
4. De vrouw bestrijdt het verzoek van de man. Beëindiging van de alimentatie is volgens haar te ingrijpend en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zij is nu 59 jaar oud. Gedurende het huwelijk van partijen heeft de vrouw de zorg voor drie kinderen gehad en in die periode heeft zij slechts korte tijd gewerkt, waardoor zij haar carrière niet heeft kunnen uitbouwen. Zij heeft geen aanspraak op een deel van het ouderdomspensioen van de man. Haar financiële positie is niet zo rooskleurig als de man wil doen lijken. Het wegvallen van de alimentatie zou een te groot verlies aan inkomsten betekenen, aldus de vrouw.
De vrouw heeft de financiële gegevens van de man niet betwist.
5. Het hof overweegt het volgende. Vaststaat, dat de alimentatieverplichting reeds vijftien jaren heeft geduurd, zodat deze in beginsel voor limitering vatbaar is. Naar het oordeel van het hof is beëindiging van de alimentatie weliswaar ingrijpend – het inkomen van de vrouw vermindert met een kwart – maar niet zo ingrijpend, dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw zou kunnen worden gevergd. Het hof legt daaraan het volgende ten grondslag.
Vaststaat dat het huwelijk tien jaar heeft geduurd, dat de vrouw tijdens het huwelijk de zorg voor drie kinderen had, maar ook haar middenstandsdiploma gehaald heeft en perioden gewerkt heeft, dat zij 43 jaar oud was ten tijde van de echtscheiding en dat zij na het huwelijk fulltime is gaan werken. De economische nadelen als gevolg van het huwelijk en de mate waarin het huwelijk haar verdiencapaciteit heeft beïnvloed, zijn naar het oordeel van het hof dan ook beperkt geweest. Dat de vrouw op enig ogenblik arbeidsongeschikt is geraakt, en derhalve in haar carrièremogelijkheden is beperkt, is betreurenswaardig, maar dient – zeker na vijftien jaar – niet (meer) voor risico van de man te komen.
De vrouw kan geen aanspraak maken op een deel van het pensioen van de man. Daartegenover heeft zij echter voor en na het huwelijk door eigen arbeid pensioen kunnen opbouwen, terwijl de periode waarover geen pensioen werd opgebouwd, de huwelijkse periode, betrekkelijk kort is geweest. Daarenboven heeft de vrouw zelf aangegeven dat zij de overwaarde van haar woning, die zij vanwege de huwelijksvoorwaarden niet met de man heeft behoeven te delen, als pensioenvoorziening ziet.
In het verleden heeft de vrouw extra inkomen genoten door verhuur van een of meer kamers van haar woning in [woonplaats]. De vrouw stelt dat verhuur thans niet meer mogelijk is vanwege achterstallig onderhoud en vanwege haar lichamelijke conditie. De vrouw heeft hiervan geen stukken overgelegd.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is verder gebleken dat de vrouw in 1997 een erfenis van haar moeder heeft ontvangen, dat zij in 1999 een huis in Frankrijk heeft gekocht voor ongeveer 130.000 F (€ 19.818,37), dat zij vruchtgebruikster is van een in 1999 door haar zoon gekocht hotel in Frankrijk en dat voor dit vruchtgebruik 72.000 F (€ 10.975,60) is betaald, dat de zoon het hotel heeft gekocht mede met door de vrouw gespaard geld en dat zij in de afgelopen jaren onverplicht € 10.000,- op de hypotheek heeft afgelost. De vrouw heeft gezien het bovenstaande de afgelopen jaren de beschikking gehad over vermogen en dat op een zodanige wijze aangewend dat het thans niet rendeert. In plaats daarvan had zij bijvoorbeeld met de erfenis van haar moeder de woning in [woonplaats] weer geschikt kunnen maken voor de verhuur van een of meer kamers en zij zou dit alsnog kunnen doen. Het staat de vrouw uiteraard vrij haar vermogen aan te wenden zoals haar goeddunkt, maar dit dient niet ten nadele van de man te strekken.
De man is thans 73 jaar oud en heeft gedurende de wettelijke termijn van vijftien jaren aan zijn betalingsverplichting voldaan.
In het licht van al deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof beëindiging van de alimentatie van de vrouw worden gevergd.
6. Om de vrouw de tijd te geven haar financiën aan de toekomstige situatie aan te passen, zal het hof de alimentatie eerst verlagen op na te melden wijze, alvorens haar te beëindigen. Verlenging van de vastgestelde termijn is na ommekomst daarvan niet mogelijk.
7. Het voorgaande brengt met zich mee, dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van het vonnis van [datum] van de rechtbank te ’s-Gravenhage – de ali-mentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2005 op € 400,- per maand en met ingang van 1 oktober 2006 op € 200,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
sluit de indexering van rechtswege van deze alimentatie voor de periode tot 1 oktober 2007 uit;
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te ver-strekken eindigt op 1 oktober 2007;
bepaalt dat verlenging van deze termijn na omme-komst daarvan niet mogelijk is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Kok en Pannekoek-Dubois, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 31 augustus 2005.