ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9503

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
830-H-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Duindam
  • A. Kok
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en kosten van kinderopvang in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de kosten van kinderopvang tussen de ouders, hierna de moeder en de vader genoemd. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 7 juni 2004 aangevochten, waarin de alimentatie voor hun minderjarige kind was vastgesteld op € 525,- per maand. De moeder verzocht het hof om de alimentatie te verhogen naar € 1.120,- per maand, met argumenten over de kosten van kinderopvang en een spaarregeling voor de toekomst van hun kind.

De vader voerde verweer en betwistte de hoogte van de door de moeder opgevoerde kosten. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in 2003 zijn gehuwd en dat hun kind, geboren uit dit huwelijk, bij de moeder verblijft. De moeder stelde dat de kosten van kinderopvang niet in de Nibud-tabel zijn verdisconteerd en dat deze extra kosten moeten worden meegenomen in de bepaling van de alimentatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de kosten van kinderopvang, die de moeder maakt om inkomen te verwerven, redelijk zijn en in aanmerking moeten worden genomen.

Daarnaast heeft het hof de spaarregeling van de moeder beoordeeld, maar geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat partijen een afspraak hadden gemaakt over het sparen voor de studie van hun kind. Het hof heeft ook de levensstandaard van de vader in Zwitserland in overweging genomen, maar besloot dat de buitenlandvergoeding van de vader deels in aanmerking moest worden genomen bij de bepaling van zijn draagkracht.

Uiteindelijk heeft het hof de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 1.120,- per maand, met ingang van een door het hof te bepalen datum, en de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd. De vader is verplicht deze alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het overige verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak : 13 juli 2005
Rekestnummer : 830-H-04
Rekestnr. rechtbank : 03-6608
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. C.C. van Bodegom,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.M.H. Alkemade.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 september 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 7 juni 2004.
De vader heeft op 19 oktober 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 november 2004 en 12 mei 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 mei 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 mei 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur en de vader, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder, hierna gezamenlijk te noemen: de ouders, het volgende vast.
De ouders zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is het volgende nog minderjarige[kind]geboren: [kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind]. [kind] verblijft sinds het uiteengaan van de ouders bij de moeder.
Op 19 november 2003 heeft de moeder bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Zij heeft (uiteindelijk) - onder meer en uitvoerbaar bij voorraad - verzocht te bepalen dat de vader aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] zal dienen te betalen een bedrag van € 1.375,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De vader heeft onder meer verweer gevoerd tegen het nevenverzoek betreffende de kinderalimentatie voorzover het verzoek een bedrag van (uiteindelijk) € 525,- per maand inclusief kosten kinderopvang te boven gaat.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking heeft de rechtbank verder – onder meer en uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de vader de alimentatie voor [kind] met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 525,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de vader
De vader is geboren op [geboortedatum] en woont samen met een partner. Uit deze relatie is 6 februari 2004 een kind geboren. Hij is in loondienst bij het [werkgeefster]. Zijn inkomen uit loondienst bedraagt, volgens de salarisspecificatie van april 2005, € 4.122,91 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en andere emolumenten. De vader ontvangt onder meer een geldelijke toelage in verband met zijn verblijf in het buitenland. Hij is par-ticulier verzekerd voor ziektekosten. Hij neemt deel aan een spaarloonregeling bij zijn werkgever. Het maximale spaarloon wordt op zijn loon ingehouden.
Hij heeft de volgende onbetwiste maandlast:
- € 226,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering.
Ten aanzien van de moeder
De moeder is geboren op [geboortedatum]. Zij is in loondienst bij het [werkgeefster]. Per maand be-draagt haar inkomen uit loon € 4.467,49 bruto per maand volgens de salarisspecificatie van april 2005. Zij is particulier verzekerd voor ziektekosten. Zij neemt deel aan een spaarloonregeling. Het maximale spaarloon wordt op haar loon ingehouden.
Zij heeft de volgende onbetwiste maandlasten:
- € 115,65 premie levensverzeke-ring;
- € 95,- Het forfait overige eigenaarslasten;
- € 223,55 premie ziek-te-kosten-ver-zekering voor haar en [kind];
- € 35,38 WAO-gat verzekering;
- € 100,- FBTO.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en, opnieuw beschikkende, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, te bepalen dat de vader een bijdrage zal moeten leveren in het levensonderhoud van [kind] van (uiteindelijk) € 1.120,- per maand, althans een bedrag als het hof met inachtneming van het voorgaande in goede justitie juist acht. De vader bestrijdt haar beroep.
3. De moeder beperkt haar beroep tot de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de kosten van kinderopvang, de kosten van een spaarregeling en de omstandigheid dat de rechtbank de kosten van levensonderhoud in [woonplaats] twee keer zo hoog inschat als in Nederland, als gevolg waarvan de kosten van [kind] bij helfte worden gedeeld. De vader bestrijdt de stellingen van de moeder gemotiveerd.
Kosten van kinderopvang
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kosten van dagopvang bij de crèche
die zij maakt in verband met het verwerven van inkomen, door haar gesteld op € 483,- netto per maand in de periode tot en met december 2004, en € 580,- netto per maand vanaf 1 januari 2005, gekwalificeerd moeten worden als extra kosten die niet in de Nibud tabelbedragen zijn verdisconteerd. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst de moeder onder meer naar de opmerking van een trainer/consulent bij de Nibud die op 13 juni 2003 aangeeft dat crèchekosten in principe niet in de tabel verdisconteerd zijn.
5. De vader stelt dat de rechtbank de crèchekosten niet over het hoofd heeft gezien, maar dat zij blijkbaar van oordeel is geweest dat de crèchekosten uit het tabelbedrag kunnen worden betaald. Overigens betwist de vader dat de moeder met ingang van 1 januari 2005 € 580,- per maand aan kosten kinderopvang zal moeten voldoen.
6. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Partijen twisten over de vraag of de opvang- en oppaskosten verdisconteerd zitten in het tabel ‘eigen aandeel van de kosten van kinderen’ (de Nibud tabel). Bij de totstandkoming van de Nibud tabel is door de werkgroep alimentatienormen uitdrukkelijk te kennen gegeven dat ter zake de bedragen in de tabel een correctie toegepast moet worden voor (onder meer) hoge opvangkosten in verband met de verwerving van inkomen. Gelet hierop acht het hof het redelijk om bij het bepalen van de behoefte van [kind] rekening te houden met de door de moeder te betalen opvangkosten. Ingevolge de door de moeder overgelegde factuur van [x] bedraagt de eigen bijdrage van de moeder in de kosten van kinderopvang in april 2004, € 483,- per maand. Aangezien de kosten van kinderopvang maandelijks gelijk zijn, zal het hof tot 1 januari 2005 rekening houden met dit bedrag. Blijkens de door de moeder overgelegde facturen bedragen de totale opvangkosten vanaf 1 januari 2005, € 1.158,72 per maand. De vader heeft weliswaar de hoogte van deze kosten gemotiveerd betwist, doch nu de moeder ter zitting nauwkeurig de systematiek van de opvangkosten uiteen heeft gezet, zo bleek onder meer dat betaald moet worden gedurende de volledige openingstijden van de crèche van 7.00 uur tot 19.00 uur en dat ook tijdens de vakanties doorbetaald moet worden, zal het hof rekening houden met een totaal bedrag aan opvangkosten van € 1.158,72 per maand. Partijen zijn het er over eens dat de moeder in totaal 2/6 gedeelte van het bedrag vergoed krijgt haar werkgever, en/of van de overheid ter vervanging van de werkgeversbijdrage van de vader. De moeder stelt dat zij nog een tegemoetkoming van 1/6 gedeelte ontvangt van de overheid, terwijl de vader zich op het standpunt stelt dat de moeder nog een tegemoetkoming van 1/3 gedeelte ontvangt van de overheid. Uit de Wet kinderopvang blijkt dat de overheidsbijdrage afhankelijk is van de hoogte van het inkomen van de moeder. Het hof zal uitgaan van het door de moeder gestelde bijdrage nu de vader het tegendeel niet gedocumenteerd heeft aangetoond. Derhalve resteert voor de moeder met ingang van 1 januari 2005 de door haar gestelde maandelijkse last van € 580,-. Het hof zal geen rekening houden met de door de moeder gestelde 4%-regeling voor de oppaskosten, aangezien het hof van oordeel is dat de behoefte van [kind], zoals in rechtsoverweging 14 bepaald, zodanig is, dat er redelijkerwijs vanuit mag worden gegaan dat de oppaskosten daarin verdisconteerd zijn.
Kosten van een spaarregeling
7. De moeder stelt dat het sluiten van een spaarregeling waarvan de studie of toekomstige opleiding van [kind] betaald kan worden voor beide ouders een zekerheid voor de toekomst is en bovendien een overeengekomen afspraak was toen de ouders nog bij elkaar waren. De ouders wilden volgens de moeder voorkomen dat [kind] een grote studieschuld op zou bouwen. Ten bewijze van de afspraak stelt de moeder dat partijen op 30 april 2003 al € 900,- hadden gespaard van de gezamenlijke rekening. Om deze redenen is de moeder van mening dat ook de kosten van de spaarrekening van € 100,- per maand gekwalificeerd moeten worden als extra kosten die niet in de Nibud tabelbedragen zijn verdisconteerd.
8. De vader is van mening dat een eventueel spaarbedrag betaald behoort te worden uit het tabelbedrag, aangezien noch in het rapport ‘kosten van kinderen’, noch in het rapport ‘alimentatienormen 2001’ de kosten van een spaarregeling als een correctiepost worden gezien. De vader betwist overigens dat de ouders een afspraak hadden gemaakt over een spaarregeling voor [kind]. De vader stelt dat hij in de toekomst uiteraard zijn aandeel in de kosten van levensonderhoud en [kind] zal betalen als zij gaat studeren. Dat de moeder voor haar aandeel een spaarpot heeft gecreëerd moet, aldus de vader, niet ten laste van de vader strekken.
9. Het hof is van oordeel dat de moeder, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt, dat partijen hebben afgesproken dat zij maandelijks ten behoeve van de studie van [kind] een bedrag van € 100,- zouden sparen. Het hof zal dan ook bij het bepalen van de behoefte van [kind] geen rekening houden met deze last.
Levensstandaard in Zwitserland
10. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 31 januari 2003 stelt de moeder dat niet alleen de inkomsten uit arbeid bepalend zijn, maar dat ook de zogenaamde buitenlandse vergoedingen meegenomen moeten worden bij het bepalen van de draagkracht van de vader. Op basis van de door haar overgelegde informatie moet volgens de moeder de conclusie getrokken worden dat het leven in Zwitserland gemiddeld maar 15% duurder is dan in Nederland, en niet 100%. De moeder concludeert dan ook dat de onkostenvergoeding die de vader ontvangt niet volledig nodig is voor zijn duurdere leven en derhalve mee dient te wegen bij het bepalen van de verhouding waarin beide ouders bij dienen te dragen in de kosten van [kind]. Met inachtneming voorts van de inkomens van de beide ouders, stelt de moeder zich op het standpunt dat de vader met een bedrag van € 1.120,- per maand zal moeten bijdragen in de kosten van levensonderhoud van [kind].
11. De vader stelt allereerst dat de toelage die hij ontvangt, wordt toegekend ter bestrijding van de door de hem en zijn gezinsleden gemaakte noodzakelijke extra kosten voortvloeiende uit het verblijf in het buitenland. Uit de ‘costs of living survey 2004’ van Mercer Human Resource Consulting blijkt naar de mening van de vader genoegzaam dat de kosten van levensonderhoud hoog zijn in Genève. Voorts verwijst de vader naar een folder omtrent echtscheidingen, welke uitgevaardigd is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin met betrekking tot alimentatie uitdrukkelijk is vermeld dat de toeslagen op grond van het DBZV zich naar hun aard niet lenen voor het bepalen van de hoogte van de alimentatie. Dit betekent, aldus de vader, dat de buitenlandvergoeding buiten beschouwing dient te worden gelaten bij de beoordeling van de draagkracht.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vader overgelegde berekeningsgegevens betreffende zijn buitenlandvergoeding, blijkt dat hij maandelijks ongeveer € 3.000,- netto ontvangt aan buitenlandvergoedingen. Het hof overweegt dat in beginsel rekening gehouden mag worden met de buitenlandvergoeding, ongeacht de inhoud van de door de vader overgelegde folder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aangezien het hof van oordeel is dat bij het bepalen van de draagkracht van de vader, de vergoeding als inkomen dient te worden beschouwd. Gelet echter op het feit dat het leven in Genève duurder is dan in Nederland, hetgeen ook niet wordt betwist door de moeder, acht het hof het redelijk om slechts een bedrag van € 1.000,- in aanmerking te nemen bij het bepalen van de draagkracht van de vader. Dat de buitenlandvergoeding met ingang van 1 september 2006 stopt, maakt het oordeel nu niet anders.
Conclusie
13. Met inachtneming van het vorenstaande, de Nibud tabel, de kosten opvang avonduren, de ziektekosten en de kosten van een nieuwe bril voor [kind], bedraagt de behoefte van [kind], aldus de moeder, tot 1 januari 2005 in totaal € 1.654,- per maand en na 1 januari 2005 in totaal € 1.751,06 per maand. Gelet op het feit dat de vader een kind en partner moet onderhouden in Zwitserland, de partner kan volgens de vader om praktische redenen niet werken, stelt de vader zich op het standpunt dat zijn draagkracht het in feite niet toelaat dat hij ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [kind] een bedrag van € 525,- per maand betaalt, desalniettemin is de vader bereid een dergelijke bijdrage te voldoen.
14. Omtrent de hoogte van de totale behoefte van [kind] overweegt het hof als volgt. Tussen partijen staat vast dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk ongeveer € 5.000,- bedroeg. Partijen strijden over de vraag of de tabel eigen aandeel kosten van kinderen lineair doorgetrokken mag worden voor de bepaling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen per maand bij een netto gezinsinkomen dat de hoogste tabel overstijgt. De tabel eigen aandeel kosten van kinderen geldt in beginsel als richtsnoer bij het bepalen van de behoefte van een kind tenzij de ouders op basis van feiten en omstandigheden aannemelijk maken dat van andere gegevens uitgegaan moet worden. Het gezinsinkomen van de ouders is hoger dan het maximum gezinsinkomen dat uit de tabel voortvloeit. In de tabel is een minimum behoefte bedrag opgenomen, hetgeen blijkt uit het feit dat de tabel spreekt over ‘of meer’. Het hof acht het aannemelijk dat de levenswijze, en daarmee de behoefte van een kind, anders zal zijn naarmate het inkomen verder uitstijgt boven de in de tabel genoemde inkomens. Gelet hierop acht het hof een behoefte van [kind] van € 890,- per maand niet onaannemelijk. Voorts rekening houdend met de onbetwiste lasten met betrekking tot ziektekosten (€ 27,06 per maand), de kosten voor de aanschaf van een bril (€ 34,- per maand) en de opvangkosten van € 483,- netto per maand in de periode tot en met december 2004, en € 580,- netto per maand vanaf 1 januari 2005, stelt het hof de totale behoefte van [kind] op € 1.434,- per maand voor zover het de periode tot 1 januari 2005 betreft, en op € 1.531,- per maand voor zover het de periode na 1 januari 2005 betreft.
15. Beide partijen zullen naar rato bij moeten dragen in de kosten van [kind]. Bij het berekenen van de draagkracht van partijen zal het hof het vorenstaande in acht nemen, voor zover hieronder niet anders wordt bepaald. De vader heeft de hypotheeklasten van de moeder gemotiveerd betwist. Volgens de vader bedragen de hypotheeklasten maximaal € 757,-, vermeerderd met € 136,-, derhalve € 893,- per maand. Nu de moeder de door haar gestelde hogere woonlast van € 924,15 per maand onvoldoende nader heeft onderbouwd, zal het hof enkel rekening houden met een woonlast van € 893,- per maand. Voorts zal het hof geen rekening houden met de door de moeder opgevoerde lening personeelsfonds van € 200,45 per maand, aangezien de vader deze lening betwist, en het hof van oordeel is dat de moeder de noodzaak tot het aangaan van de lening onvoldoende heeft aangetoond, dan wel aannemelijk heeft gemaakt. Verder ziet het hof aanleiding om bij het bepalen van de draagkracht van de moeder rekening te houden met een bedrag van € 2.577,60 per jaar wegens de inkoop van 10 vakantiedagen, aangezien het hof, mede gelet op het feit dat de moeder alleenstaande is, van oordeel is dat de moeder in staat moet worden geacht [kind] te allen tijde op te kunnen vangen, hetgeen voor haar vrijwel onmogelijk zal zijn indien zij geen extra vakantiedagen heeft. Bij beide partijen zal het hof de nominale premie in mindering brengen op de ziektekostenpremie. Bij het berekening van de draagkracht van de moeder gaat het hof voorts uit van de alleenstaande oudernorm en een draagkrachtpercentage van 45%. Ook de vader zal het hof beschouwen als alleenstaande ouder, aangezien het hof van oordeel is dat de partner van de vader, gelet op haar leeftijd en werkervaring, in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat zij niet mag werken heeft de vader onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof zal bij de vader een draagkrachtpercentage van 52,5% hanteren, aangezien de nieuwe partner van de vader tevens gedeeltelijk in het levensonderhoud van haar kind(eren) moet kunnen voorzien.
16. In ogenschouw nemend de behoefte van [kind] en de draagkracht van de beide ouders, acht het hof een bijdrage van de vader van € 1.120,- per maand, zoals door de moeder in hoger beroep is gevorderd, redelijk, en acht het hof de vader in staat deze te voldoen.
17. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kin-derali-mentatie met ingang van [datum] op € 1.120,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Kok en Mulder, bijge-staan door
mr. Sijbesma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 juli 2005.