ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9154

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200270304
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemotiveerde vrijspraken van 'buiten het grondgebied van Nederland brengen' in de zin van de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 19 april 2004. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van grote hoeveelheden amfetamine, met de intentie deze buiten het grondgebied van Nederland te brengen, alsook van het voorhanden hebben van een verboden nepwapen. De verdachte had samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 250 kilogram amfetamine en in totaal ongeveer 345 kilogram amfetamine in de periode eind juli/begin augustus 2003. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de amfetamine met de intentie om deze naar het buitenland te brengen, heeft vervoerd. De bewijsmiddelen gaven onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte opzet had op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de amfetamine. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten onder 2 primair en 3 primair, maar heeft hem wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een nepwapen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002703-04
Parketnummers: 10-150199-03 en 10-000055-04
Datum uitspraak: 12 juli 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te [Rotterdam] van 19 april 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in penitentiaire inrichting '[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 april 2005 en 28 juni 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaardingen vermeld staat, zoals - waar het de dagvaarding onder parketnummer 10-150199-03 aangaat - ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven en ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de inleidende dagvaarding onder nummer 10-000055-04 en de vorderingen nadere omschrijving tenlastelegging en wijziging tenlastelegging onder parketnummer 10-150199-03 zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaarding en vorderingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De onder 2 primair en 3 primair aan de verdachte tenlastegelegde feiten houden - kort gezegd - het verwijt in dat de verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet, van amfetamine en/of andere - nader onder 3 primair genoemde - verdovende middelen.
Uit de voorhanden bewijsmiddelen valt - waar het het onder 2 tenlastegelegde feit betreft - af te leiden dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen op 25 juli 2003, 29 juli 2003 en 5 augustus 2003 opzettelijk hoeveelheden van respectievelijk (ongeveer) 144 kilo, 77 kilo en 124 kilo amfetamine aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd, welke amfetamine bestemd was voor de Spaanse markt. Nog daargelaten het feit dat de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat het opzet van de verdachte, al was het maar in voorwaardelijke zin, niet alleen op het aanwezig hebben en vervoeren, maar ook op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de amfetamine was gericht, wettigt het enkele gegeven dat deze amfetamine op enig - op grond van de bewijsmiddelen niet nader te concretiseren - moment naar Spanje diende te worden uitgevoerd naar het oordeel van het hof nog niet de conclusie dat sprake is geweest van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van die amfetamine in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Weliswaar is in het kader van die bepaling niet vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de amfetamine metterdaad het grondgebied van Nederland heeft verlaten (vide HR 6 januari 2004, NJ 2004/180), doch wel vastgesteld zal moeten kunnen worden dat de amfetamine - voor zover in deze relevant - met bestemming naar het buitenland is vervoerd of met bestemming naar het buitenland ten vervoer is aangeboden. Uit de bewijsmiddelen valt evenwel slechts af te leiden dat het vervoer van de amfetamine op de drie genoemde data erop was gericht de drie onderscheiden hoeveelheden bij de medeverdachte [naam] ter bewaring onder te brengen. Noch ten aanzien van de partijen van (ongeveer) 144 kilo en 77 kilo - die op 5 augustus 2003 in de woning van genoemde medeverdachte zijn aangetroffen -, noch ten aanzien van de partij van (ongeveer) 124 kilo is bewijs voorhanden dat minst genomen de intentie voorzat de amfetamine aansluitend aan vorenbedoeld vervoer uit te voeren naar Spanje, reden waarom dat vervoer naar het oordeel van het hof niet onder het bepaalde in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet valt te scharen.
Uit de voorhanden bewijsmiddelen valt - waar het het onder 3 tenlastegelegde feit betreft - af te leiden dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen op 9 september 2003 evenzeer opzettelijk een voor de Spaanse markt bestemde handelshoeveelheid amfetamine aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd. In tegenstelling tot het onder 2 tenlastegelegde feit valt ten aanzien van de hier bedoelde handelshoeveelheid ook vast te stellen dat deze op 9 september 2003 met bestemming naar het buitenland is vervoerd en aldus in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet buiten het grondgebied van Nederland is gebracht. Naar het oordeel van het hof is op basis van de bewijsmiddelen evenwel niet boven iedere redelijke twijfel verheven dat de verdachte de amfetamine op genoemde datum willens en wetens, tezamen met anderen, met díe bestemming heeft vervoerd dan wel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de mede door hem vervoerde amfetamine op genoemde datum met díe bestemming zou worden vervoerd.
Gelet op het vorenoverwogene is naar het oordeel van het hof derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 3 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van (ongeveer) 250 kilogram amfetamine en aan het samen met anderen meermalen opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van grote handelshoeveelheden - eind juli/begin augustus 2003 alleen al in totaal (ongeveer) 345 kilo - amfetamine. Aldus heeft de verdachte activiteiten ontplooid, gericht op dan wel samenhangend met grootschalige en dus professionele handel in harddrugs. Dergelijke handel gaat gepaard met onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid en de openbare orde. Het gebruik van amfetamine is immers niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook direct en indirect vele vormen van criminaliteit, die in verband staan met het verwerven van (gelden benodigd voor) verdovende middelen, in de hand. De handel in harddrugs - en de daarop gerichte dan wel daarmee samenhangende activiteiten - dient dan ook, zeker waar het hoeveelheden betreft als in de onderhavige zaak, streng te worden bestreden. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij zich van al deze schadelijke aspecten kennelijk geen rekenschap heeft willen geven, klaarblijkelijk uitsluitend eigen geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en, gegeven het feit dat hij - naar thans moet worden vastgesteld: tegen beter weten in - immer elke betrokkenheid bij de nu ook in hoger beroep bewezenverklaarde feiten heeft ontkend, er tot op heden op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven de ernst en het laakbare van die door hem gepleegde strafbare feiten in te zien.
De verdachte heeft tevens in zijn woning een bij de Wet wapens en munitie verboden - populair gesteld - 'nepwapen' voorhanden gehad. Dergelijke voorwerpen worden meer en meer aangetroffen in het maatschappelijk verkeer, soms onder omstandigheden die ingrijpende gevolgen kunnen hebben, en veroorzaken alsdan veelal gevaar, doch meer in het algemeen gesproken minst genomen ernstige gevoelens van onveiligheid.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 april 2005, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J.M. van Dijk,
J.A. van Kempen en A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. M. van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2005.