ECLI:NL:GHSGR:2005:AT8667

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05-626
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsaanvraag en verzoek tot schuldsaneringsregeling in vennootschap onder firma

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementsaanvraag van een vennootschap onder firma, hierna te noemen [de vennootschap]. De vennootschap was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 18 mei 2005, waarin zij op verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement was verklaard. De curator had op 7 juni 2005 schriftelijk verslag uitgebracht over de financiële situatie van de vennootschap, waaruit bleek dat de Ontvanger en het UWV aanzienlijke vorderingen hadden. De vennootschap betwistte de hoogte van deze vorderingen, maar erkende dat zij een belastingschuld had die zij kon betalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de faillissementsaanvraag van de vennoten van de vennootschap had geschorst in verband met hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat de faillietverklaring van de vennootschap ook de vennoten zou raken, en dat de rechtbank had moeten wachten met de faillietverklaring totdat er een beslissing was genomen over de schuldsaneringsregeling van de vennoten. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank om eerst te beslissen op de verzoeken van de vennoten tot schuldsanering, alvorens te oordelen over de faillissementsaanvraag van de vennootschap.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de rechtbank Dordrecht is vernietigd en dat de vennootschap wordt veroordeeld tot betaling van faillissementskosten. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is van belang voor de toepassing van de Faillissementswet en het Wetboek van Koophandel, met name artikel 3a van de Faillissementswet en artikel 18 van het Wetboek van Koophandel.

Uitspraak

Uitspraak: 30 juni 2005
Rekestnummer: R05/626
Rekestnr. rechtbank: 05.5158
HET GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE, zesde civiele kamer, heeft het vol-gende arrest gewezen in de zaak van
de vennootschap onder firma
[DE VENNOOTSCHAP],
gevestigd te Zwijndrecht,
appellante,
hierna te noemen: [de vennootschap],
procureur: mr. B.D.W. Martens,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE ONTVANGER RIJNMOND,
mede kantoorhoudende te Dordrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Ontvanger.
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 18 mei 2005 is [de vennootschap] op een daartoe strekkend verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement ver-klaard, met benoeming van mr. P.W. van Baal tot rechter-commissaris en met aan-stelling van mr. W.P. Groenendijk, advocaat en procureur te Zwijndrecht, als curator.
[de vennootschap] is bij verzoekschrift van 26 mei 2005 tijdig van voornoemd von-nis in hoger beroep gekomen en heeft het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
De curator heeft bij brief van 7 juni 2005 schriftelijk verslag uitgebracht en heeft dit verslag bij brief, ingekomen ter griffie op 21 juni 2005, aangevuld.
De zaak is ter terechtzitting van 23 juni 2005 mondeling behandeld, waarbij zijn ver-schenen: [de vennoten], namens [de vennootschap], bijgestaan door L.C.M. van Winden en mr. B.D.W. Martens, alsmede D. Polak en J.S.L.M. Uiting namens de Ontvanger, en de curator voornoemd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [de vennootschap] heeft verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen. Zij heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat – dat zij de vorderingen van de Ontvanger betwist en dat de Ontvanger niet-ontvankelijk is, omdat deze niet heeft getracht op andere wijze de incasso te bewerkstelligen. Voorts heeft [de vennoot-schap] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in een toestand is komen te verkeren dat zij heeft opgehouden te betalen en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ook schulden aan concurrente crediteuren heeft.
2. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Uit de lijst van voorlopig erkende preferente crediteuren behorend bij het verslag van de curator blijkt dat de Ontvanger en het UWV een totaalbedrag van € 216.251,83 vorderen; de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren sluit op een bedrag van € 22.096,09. [de vennootschap] heeft de hoogte van de (preferente) vorderingen bestreden, maar heeft, ook in hoger beroep, erkend dat de belastingschuld uiteindelijk kan uitkomen op een bedrag van € 36.205,–, welk bedrag zij zou kunnen betalen.
Het bestreden vonnis van de rechtbank is gewezen naar aanleiding van een ver-zoekschrift van de Ontvanger strekkende tot faillietverklaring van zowel [de ven-nootschap] als haar vennoten [de vennoten] (hierna de vennoten) De rechtbank heeft alleen [de vennootschap] in staat van faillissement verklaard en – op grond van artikel 3a Faillissementswet (hierna: de wet) – de behandeling van de faillis-sementsaanvraag van de vennoten [de vennoten] geschorst in verband met hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3. Ter zitting heeft het hof als voorlopig oordeel te kennen gegeven dat het uit-spreken van het faillissement van de vennootschap onder firma van rechtswege ook het faillissement van de vennoten ten gevolge heeft en dat de rechtbank niet eerder dan met de beslissing over het verzoek van [de vennoten] tot toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling het faillissement van [de vennootschap] had kunnen uitspreken. Partijen en de curator hebben zich over dit voorlopig oor-deel van het hof kunnen uitlaten.
4. Op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel is elke vennoot van een vennootschap onder firma hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van de vennootschap. De faillietverklaring van een vennootschap onder firma brengt de faillietverklaring van de hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennoten met zich. De vennootschap onder firma is immers niet een op zichzelf staande, van de vennoten afgescheiden rechtspersoon, maar alleen de naam waaronder door de vennoten handel gedreven wordt, en de toestand van ophouden te betalen van de vennootschap onder firma brengt dus mee, dat de onder die gemeenschappelijke naam handeldrijvende vennoten in dezelfde toestand verkeren, zodat in de fail-lietverklaring van de vennootschap die der vennoten besloten ligt. Zulks is echter in strijd met het bepaalde in artikel 3a van de wet, indien, zoals in het onderhavige geval, door een of meer vennoten een verzoek tot het uitspreken van de schuld-saneringsregeling is gedaan. Gelet op het vorenoverwogene had de rechtbank de beslissing omtrent de faillietverklaring van de vennootschap onder firma dienen aan te houden totdat zij had beslist op voormelde verzoeken tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
5. Het hof zal daarom het bestreden vonnis vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank ten einde een beslissing te nemen op de door [de vennoten] gedane verzoeken tot toepassing op hen van de schuldsanering, alvorens te be-slissen op de faillissementsaanvraag van [de vennootschap]. Gelet op het voor-gaande behoeven de grieven van [de vennootschap] geen bespreking. In de uit-komst van dit hoger beroep ziet het hof aanleiding [de vennootschap] te veroor-delen in de faillissementskosten.
Beslissing
Het hof:
– vernietigt het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 18 mei 2005;
– wijst de zaak terug naar de rechtbank ten einde eerst een beslissing te nemen over de door [de vennoten] verzochte toelating tot de schuldsanering alvorens te beslissen op de faillissementsaanvraag van [de vennootschap];
– stelt het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator vast op € 5.343,69 inclusief een bedrag van € 870,58 aan BTW, en veroordeelt [de ven-nootschap] tot betaling van dit bedrag, alsmede de advertentiekosten tot het be-drag dat zal blijken uit de door de rechter-commissaris goedgekeurde nota’s, voor zover niet in voornoemd bedrag begrepen.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. van baron van Knobelsdorff en W.M.G. Visser, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2005 in aanwezigheid van de griffier.