ECLI:NL:GHSGR:2005:AT7837

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200265204
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het exploiteren van hennepkwekerijen en het vervoeren van XTC-pillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het exploiteren van meerdere hennepkwekerijen en het opzettelijk vervoeren van grote partijen XTC-pillen, alsook het in bezit hebben van vervalste reisdocumenten. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van vijf jaren geëist. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte beoordeeld, waarbij het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, werd verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich gedurende bijna drie jaren in georganiseerd verband schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en dat de handel in hennep en MDMA schadelijk is voor de volksgezondheid en leidt tot criminaliteit. Het hof heeft de verdachte zwaar aangerekend dat hij doelbewust financieel voordeel heeft nagestreefd zonder rekening te houden met de gevolgen voor de rechtsorde. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd. Tevens zijn er beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002652-04
Parketnummer(s): 09-004028-03
Datum uitspraak: 17 juni 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 7 mei 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 maart 2005, 25 maart 2005, 5 april 2005 en 3 juni 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de nadere omschrijving tenlastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde en het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 0975408402 primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede met beslissingen omtrent de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2005 is de strafzaak met parketnummer 0975408402 van de onderhavige strafzaak met parketnummer 0900402803 op de voet van het bepaalde in artikel 415juncto artikel 285, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gesplitst, waarna het onderzoek in de eerstgenoemde zaak voor onbepaalde tijd is geschorst.
Waar hierna wordt gesproken van "het vonnis", wordt daarmee bedoeld het vonnis voorzover dit thans ter beslissing aan het hof voorligt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op gronden als nader weergegeven in de door hem overgelegde pleitnotities bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
De eerste grond waarop de verdediging dit verweer heeft gebaseerd, houdt - kort samengevat - in dat het openbaar ministerie zich onbehoorlijk heeft gedragen jegens de verdachte door hem "kennelijk als een haas" te laten lopen, hem (en zijn mededaders) - naar het hof begrijpt - aldus de gelegenheid te bieden strafbare feiten te plegen en deze feiten vervolgens via hem door de politie te laten opsporen. Immers, aldus de verdediging, ondanks het feit dat de politie en het openbaar ministerie wisten dat de verdachte gesignaleerd stond en ondanks het feit dat zij wisten waar hij verbleef is de verdachte in de periode waarin hij de tenlastegelegde feiten zou hebben begaan niet aangehouden. Naar het oordeel van het hof kan de aan dit deel van het verweer ten grondslag liggende opvatting evenwel niet als juist worden aanvaard, nu het begaan van strafbare feiten - indien bewezen - immers niet door de gestelde nalatigheid van de politie en/of justitie is veroorzaakt, maar door het eigen onrechtmatig handelen van de verdachte (en zijn mededaders) (vergelijk: HR 11 december 2001, NJ 2002,47).
De tweede grond, waarop de verdediging de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte heeft bepleit, komt er - zakelijk weergegeven - op neer dat de officier van justitie de veiligheid van de verdachte op ontoelaatbare wijze in gevaar heeft gebracht door het verslag van een op 15 juli 2003 gehouden bespreking tussen de verdachte en diens raadsman enerzijds en de officier van justitie en een tweetal deelprojectleiders van het opsporingsonderzoek anderzijds betreffende een mogelijke deal aan de procesdossiers van medeverdachten toe te voegen.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende. Blijkens het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 december 2003 is door de raadsman van één van de medeverdachten aan de verdachte een vraag voorgelegd naar aanleiding van een proces-verbaal van de officier van justitie d.d. 11 december 2003. Dit proces-verbaal behelst niet meer dan de bevindingen omtrent een door de officier van justitie ondernomen - doch mislukte - poging te bemiddelen tussen de woningbouwvereniging en de partner van de verdachte teneinde het huurcontract met betrekking tot het pand aan [adres] op naam van laatstgenoemde als huurster te krijgen.De verdachte heeft naar aanleiding van die vraag uit eigen beweging gerefereerd aan de bespreking van 15 juli 2003 en de (kern van de) inhoud daarvan prijsgegeven. Eerst daarna en juist daarom heeft de officier van justitie zich blijkens zijn aan de raadsman van de verdachte gerichte brief d.d. 7 april 2004 genoodzaakt gezien het verslag van de bespreking van 15 juli 2003 aan de processtukken in de zaken van de medeverdachten toe te voegen. De conclusie dat het de officier van justitie is geweest die - beweerdelijk - de veiligheid van de verdachte in gevaar heeft gebracht door in de zaken van de medeverdachten volledige openheid van zaken omtrent die bespreking te geven is dan ook niet gewettigd, reden waarom dit deel van het verweer reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag faalt.
Voorzover de raadsman van de verdachte het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte (mede) heeft willen baseren op de stelling dat "niets kan worden teruggevonden van het Seven-onderzoek in het onderhavige dossier waardoor de rechtmatigheid van alles wat in het kader van het Seven-onderzoek tegen de verdachte heeft plaatsgevonden onvoldoende kan worden getoetst", merkt het hof op dat slechts de geluidsdragers en tapverslagen van de door de verdachte via het telefoonnummer [nummer] op 21 en 22 november 2002 gevoerde en in het kader van het Seven-onderzoek opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken ten behoeve van het aan de onderhavige strafzaak ten grondslag liggende opsporingsonderzoek - en overigens eerst ná de onderschepping van de onder 2 van de tenlastelegging bedoelde XTC-pillen - ter beschikking zijn gesteld. In hoger beroep is naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de raadsman een kopie van het proces-verbaal "aanvraag bevel ex artikel 126m + 126n Sv" d.d. 21 november 2002 betreffende voornoemd telefoonnummer aan de processtukken toegevoegd. Op grond van bedoeld proces-verbaal hebben de rechter-commissaris respectievelijk de officier van justitie naar het oordeel van het hof redelijkerwijs kunnen besluiten de verzochte machtiging ex artikel 126m, vierde lid, juncto artikel 126l, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de verzochte bevelen ex artikel 126m, eerste lid, en artikel 126n, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering af te geven. Het hof acht tegen deze achtergrond bezien niet aannemelijk dat de verdachte door het achterwege laten van voeging van andere stukken uit het Seven-onderzoek in enig verdedigingsbelang is geschaad.
Slotsom uit al het vorenstaande is dan ook dat het verweer in al zijn onderdelen dient te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich over een periode van bijna drie jaren in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het exploiteren van meerdere hennepkwekerijen. Voorts heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van grote partijen XTC-pillen (bevattende MDMA). Daarnaast is de verdachte in het bezit geweest van twee vervalste reisdocumenten.
Hennep en vooral MDMA zijn middelen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. Bovendien leidt het gebruik van en de handel in deze middelen veelal direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. De handel - en daarop gerichte dan wel daarmee samenhangende activiteiten - in dergelijke stoffen, waarbij de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijke gewin, dient streng te worden bestraft.
Het hof rekent de verdachte in dezen zwaar aan dat hij, mede als deelnemer aan een criminele organisatie, doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel heeft nagestreefd zonder zich er rekenschap van te geven dat deze bewezenverklaarde misdrijven elk op zichzelf beschouwd, maar zeker in onderling verband bezien een ernstige inbreuk op de rechtsorde veroorzaken.
Daarnaast wenst het hof te benadrukken dat de verdachte door het in bezit hebben van vervalste reisdocumenten niet alleen in abstracto het vertrouwen heeft geschaad dat gesteld moet kunnen worden in reisdocumenten, teneinde deze hun functionaliteit te laten behouden in het maatschappelijk verkeer, maar dat hij deze reisdocumenten in bezit had terwijl hij, zoals hij zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, zich onttrok aan de verdere tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde vrijheidsstraffen en zich verborg voor opsporingsinstanties.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 februari 2005, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, geconcludeerd tot onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen onder de nummers 1, 6 en 13, bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen onder de nummers 2, 3, 4a, 4b en 5 en teruggave aan de verdachte van de voorwerpen en geldbedragen onder nummers 7 tot en met 12.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder de nummers 1 en 13 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met betrekking tot welke het respectievelijk onder 4 en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals dit vermeld is onder nummer 6 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 3 en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder de nummers 2, 3, 4a, 4b en 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen zoals deze vermeld zijn onder de nummers 7 tot en met 12 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof - behoudens voor zover bij beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 20 april 2004 de teruggave aan [betrokkene] is bevolen, te weten ten aanzien van een geldbedrag van € 21.800,= - de teruggave gelasten aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 3 (oud), 10 (oud) en 11 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57, 140(oud) en 231 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover dit thans aan de beslissing van het hof voorligt - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) JAREN EN 6 (ZES) MAANDEN.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 6 en 13.
Gelast de bewaring van de voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 2, 3, 4a, 4b en 5 ten behoeve van de rechthebbende.
Gelast - behoudens voor zover bij beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 20 april 2004 de teruggave aan [betrokkene] is bevolen, te weten ten aanzien van een geldbedrag van € 21.800,= - de teruggave van de voorwerpen en geldbedragen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 7 tot en met 12 aan verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Silvis, L.A.J.M. van Dijk en J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. M. van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2005.