ECLI:NL:GHSGR:2005:AT7745

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/225
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van instantie en overgangsrecht in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, gaat het om een hoger beroep van de Ontvanger van de Belastingdienst en de Staat der Nederlanden tegen een tussenvonnis van de rechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot verval van instantie, waarbij de wetgeving rondom verval van instantie is gewijzigd per 1 januari 2002. De appellanten, de Ontvanger en de Staat, hebben in hoger beroep de eerdere beslissing van de rechtbank aangevochten, terwijl Breevast B.V. en de Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen Moreelse Park B.V. als geïntimeerden in de hoofdzaak zijn betrokken. De procedure is complex, met meerdere proceshandelingen en een lange voorgeschiedenis die teruggaat tot 1997. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak op 1 januari 2002 nog niet aanhangig was, waardoor het nieuwe recht van toepassing is. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de hoofdzaak opnieuw ter rolle wordt uitgeroepen op 21 juli 2005. Dit arrest is gewezen op 16 juni 2005 en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 16 juni 2005
Rolnummer: 05/225
Rolnr. Hoge Raad: C00/066HR
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/GROTE ONDERNEMINGEN UTRECHT,
kantoorhoudende te Utrecht,
hierna te noemen: de Ontvanger,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de Staat,
appellanten in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
en
3. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/UTRECHT-
GOOI/MANAGEMENTTEAM,
kantoorhoudende te Utrecht,
4. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/UTRECHT-
GOOI/KANTOOR UTRECHT GERBRANDYSTRAAT,
kantoorhoudende te Utrecht,
5. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST-
BRABANT/MANAGEMENTTEAM,
kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
6. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST-
BRABANT/KANTOOR EINDHOVEN,
kantoorhoudende te Eindhoven,
gedaagden in het incident,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
1. BREEVAST B.V., voorheen BREEVAST N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Breevast,
2. MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN ONROERENDE GOEDEREN
MOREELSE PARK B.V.,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: Moreelse Park,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het geding
Bij exploten van 5 en 6 maart 1997 zijn de Staat en de Ontvanger in hoger beroep gekomen tegen het tussenvonnis van de rechtbank te Amsterdam van 18 december 1996. Onder meer Breevast en Moreelse Park hebben incidenteel appèl ingesteld.
Bij arrest van 11 november 1999 heeft het gerechtshof te Amsterdam het vonnis van 18 december 1996 vernietigd en de door de Staat en de Ontvanger ingestelde vorderingen alsnog afgewezen.
Bij arrest van 1 februari 2002 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 11 november 1999 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
Bij exploten van 2 februari 2005 hebben eiseressen in het incident gedaagden in het incident opgeroepen en in het incident verval van instantie gevorderd.
Eiseressen in het incident hebben een akte houdende overlegging producties behorende bij oproepingsexploot genomen en daarbij producties overgelegd.
Gedaagden in het incident hebben een memorie van antwoord in het incident tot verval van instantie genomen.
Eiseressen in het incident hebben een nadere akte genomen.
Gedaagden in het incident hebben een antwoordakte memorie genomen.
Eiseressen in het incident hebben een nadere antwoordakte genomen.
Ten slotte hebben partijen de processtukken gefourneerd, waarbij eiseressen in het incident slechts de processtukken van de procedure in cassatie hebben gefourneerd, en hebben partijen arrest in het incident gevraagd.
De beoordeling van het incident
1. Eiseressen in het incident hebben verval van instantie gevorderd. Gedaagden in het incident hebben de vordering bestreden. Partijen verschillen van mening of op deze vordering het vóór 1 januari 2002 geldende recht, dan wel het vanaf 1 januari 2002 geldende recht van toepassing is.
2. Het hof overweegt het volgende. De wet waarbij het recht met betrekking tot verval van instantie is gewijzigd (Stb. 2001,580), is op 1 januari 2002 in werking getreden. De overgangsbepaling van de wet waarbij het recht met betrekking tot verval van instantie is gewijzigd, luidt als volgt:
“artikel VII lid 1
Ten aanzien van de verdere behandeling door een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet aanhangig zijn, blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.”
3. Vast staat dat op 1 januari 2002 de zaak nog niet aanhangig was bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage. Dit betekent, dat op de vordering tot verval van instantie het vanaf 1 januari 2002 geldende recht van toepassing is.
4. Er is langer dan twaalf maanden geen proceshandeling verricht. Het hof zal een roldatum bepalen waarop eiseressen in het incident verval van instantie kunnen vorderen dan wel kunnen vragen om een laatste uitstel te verlenen aan gedaagden in het incident of om arrest te wijzen.
De beslissing in het incident
Het hof:
bepaalt dat de hoofdzaak weer wordt uitgeroepen ter rolle van donderdag 21 juli 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In ’t Velt-Meijer, E.J. van Sandick en A.A. Schuering en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2005 in aanwezigheid van de griffier.