ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6537

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/01707
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Tijnagel
  • A. van Walderveen
  • J. Engel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke beoordeling van dealerreizen en de zakelijkheid daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 maart 2005 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. en de Inspecteur P. Het geschil betreft de vraag of de waarde van twee dealerreizen, georganiseerd door de inhoudingsplichtige, als uitdeling van winst of als onttrekking anders dan voor bedrijfsdoeleinden moet worden aangemerkt. De reizen vonden plaats in 1997 en 1999 naar respectievelijk Dubai en Thailand, waarbij de kosten per persoon aanzienlijk waren. De Inspecteur had de belanghebbende verzocht om de zakelijkheid van deze reizen aan te tonen, maar de belanghebbende heeft de gevraagde informatie niet verstrekt.

Het Hof oordeelde dat de reizen een voornamelijk toeristisch karakter hadden en dat de zakelijke aspecten onvoldoende waren aangetoond. De belanghebbende had niet kunnen bewijzen dat de deelname aan de reizen uitsluitend zakelijk was en dat de waarde van de reizen niet als winstuitdeling moest worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de waarde van de reizen onderdeel uitmaakte van de winst van de vennootschap, die ten goede kwam aan de aandeelhouder A. De belanghebbende had niet aangetoond dat de echtgenote van A een zakelijke rol vervulde tijdens de reizen, wat de argumentatie van de belanghebbende verder ondermijnde.

De uitspraak van het Hof bevestigde de navorderingsaanslag van de Inspecteur en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De belanghebbende werd ook niet in de proceskosten van de Inspecteur veroordeeld, aangezien het Hof geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke veroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
29 maart 2005
nummer BK-03/01707
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V.. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur P, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een primitieve aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 525.032.
1.2. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 532.752.
1.3. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de het belastbare bedrag gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 15 februari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het te zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende, welke is opgericht op 27 maart 1997, is gevestigd te Q en houdt zich blijkens haar statuten en feitelijke werkzaamheden bezig met het voeren van management en het houden deelnemingen.
3.2. A (hierna: A), gehuwd, bezit alle aandelen in belanghebbende en is bij belanghebbende werkzaam als directeur.
3.3. Belanghebbende vormt sedert haar datum van oprichting een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) met de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid B B.V. en C B.V. De eerstgemelde dochter-vennootschap heeft tot doel het houden en exploiteren van onroerende zaken. Laatstgemelde dochtervennootschap exploiteert een detailhandelszaak in fotografische artikelen en video-apparatuur, waaronder het ontwikkelen en afdrukken van foto's, en verzorgt fotoreportages.
3.4. De echtgenote van A is geen werknemer van belanghebbende noch van een van haar dochtervennootschappen. De echtgenote drijft sinds 1989 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Blijkens de bedrijfsomschrijving is sprake van werkzaamheden als afslankinstituut, symptoombestrijding, visagiste en dienstverlening.
3.5. Namens het hoofd van de toenmalige eenheid Grote onder-nemingen/P van de Belastingdienst is een boekenonderzoek ingesteld bij de importeur/leverancier van D fotoartikelen (hierna te noemen: D). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende in de jaren 1997 en 1999 een reis voor twee personen heeft ontvangen. In het rapport van het boekonderzoek is - voor zover hier van belang - dienaangaande het volgende opgemerkt:
"In 1997 en 1999 is door inhoudingsplichtige een dealerreis georganiseerd. alle dealers konden hieraan deelnemen. Zij hadden de keuze tussen een korting op de artikelen of reispunten.(...)
De reizen hadden gezien het reisprogramma een volledig toeristisch karakter.
Dealerreis 1997:
Dit betreft een reis naar Dubai in de Verenigde Arabische Emiraten. De reis werd gemaakt in de periode 7 t/m 14 april en was volledig verzorgd. De kosten per persoon bedragen ƒ 3.860.(...)
Dealerreis 1999:
Dit betreft een reis naar Thailand. De reis vond plaats in de periode
26 maart tot en met 4 april. Op 26 maart werd gevlogen naar Singapore en van daar naar Phuket. Hier stapten de deelnemers aan boord van een clipper om een cruise te maken.(...)
De kosten per persoon bedroegen ƒ 5.237."
3.6. A heeft samen met zijn echtgenote deelgenomen aan beide reizen. In de administratie van belanghebbende zijn de voormelde reizen niet opgenomen. Ook in de jaarstukken zijn de reizen niet als onderdeel van de winst vermeld. Ook is de waarde van de reizen niet als loonkosten in de loonadmini-stratie verantwoord. A en zijn echtgenote hebben ook niet ter zake van de reizen een vergoeding aan X dan wel C B.V. betaald.
3.7. In de door belanghebbende ingediende aangiften voor de vennootschapsbelasting 1997 en 1999 is de waarde van de reizen niet tot de winst gerekend.
3.8. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek bij D heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag aange-kondigd. Daarbij is een vergrijpboete van 100 percent opgelegd welke tot op vijfentwintig percent is kwijtgescholden.
3.9. In de brief van 22 augustus 2002 is het bezwaarschrift gemotiveerd. In deze brief is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"C B.V. heeft in 1997 deelgenomen aan een kortingsactie. De mogelijkheid bestond om of korting te krijgen op artikelen of om reispunten te verkrijgen. C B.V. heeft gekozen voor reispunten. De heer en mevrouw D hebben in 1997 met deze reispunten een reis gemaakt. U bent van mening dat deze reis een toeristisch karakter had en wilt de winst van C B.V. corrigeren met de waarde van de reis (uw brief d.d. 11 februari 2002 kenmerk 9/8058.54.125)."
Een afschrift van de brief behoort tot de gedingstukken.
3.10. De Inspecteur heeft bij brief van 4 november 2002, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, aan belanghebbende gevraagd de zakelijkheid van de gemaakte reizen in 1997 (en 1999) aannemelijk te maken en daartoe de navolgende aanvullende informatie te verstrekken:
- reisbescheiden;
- lijst van vakgenoten die ook de reis hebben meegemaakt;
- correspondentie met de vakgenoten met betrekking tot de voorbereidende op te voeren gesprekken;
- lijst van vakgenoten met wie vaktechnisch (en waarover) gesproken is;
- vastleggingen (beschrijvingen) ten behoeve van de B.V. van de opgedane ervaringen en dergelijke inzake apparatuur en artikelen.
Deze informatie heeft belanghebbende nimmer aan de Inspecteur verstrekt.
3.11. De Inspecteur heeft belanghebbende gehoord. Van het horen is verslag gemaakt welke D namens belanghebbende voor "accoord" getekend heeft geretourneerd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.1. Primair is in geschil of de waarde van de reis naar Dubai van A en zijn echtgenote als een uitdeling van winst dan wel onttrekking anders dan voor bedrijfsdoeleinden moet worden aangemerkt.
4.1.2. Subsidiair is in geschil of de waarde van reis van de echtgenote van A als een uitdeling van winst dan wel onttrekking anders dan voor bedrijfsdoeleinden moet worden geduid.
Belanghebbende heeft de voormelde vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoord.
4.2. Belanghebbende - heeft zakelijk weergegeven - primair aangevoerd dat geen sprake is van een winstuitdeling en dat de deelname aan de door D georganiseerde reis louter zakelijk was. De reis was mede bedoeld om vakgenoten te ontmoeten en te bewerkstelligen dat onderling artikelen en informatie kunnen worden uitgewisseld. Voorts is de deelname ingegeven door de omstandigheid dat bij een goed contact de leverancier sneller, nieuwe artikelen levert waardoor de concurrentieslag met de grotere bedrijven beter kan worden aangegaan. De aanwezigheid van de echtgenote van A houdt de mogelijkheid open dat zij A in diens kwaliteit van directeur in de onderneming kon opvolgen. Dat er in theorie een mogelijkheid was in plaats van deelname te kiezen voor een inkoopkorting is niet opportuun geweest voor belanghebbende. De hoogte van de inkoopkorting is niet afhankelijk van het feit of de echtgenote van A al dan niet zou deelnemen aan de reis. Ook kan de waarde van de reis niet als loon uit dienstbetrekking worden aangemerkt. Subsidiair dient slechts de helft van de waarde van de reis als winstuitdeling anders dan voor bedrijfsdoeleinden te worden aangemerkt, namelijk voor de waarde van de reis van de echtgenote van A. De motivering is gelijkluidend aan die van de primaire stelling.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag, subsidi-air tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 528.892.
5.2. De Inspecteur heeft zowel primair als subsidiair gecon-cludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende verstrekte reis welke A en zijn echtgenote hebben gemaakt een louter toeristisch karakter heeft, zulks op basis van het reisprogramma. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat de reis een zakelijke achtergrond heeft maar zij heeft naar het oordeel van het Hof zulks niet aannemelijk gemaakt. Daarbij kent het Hof mede gewicht toe aan het feit dat de Inspecteur om een aantal onder 3.10 vermelde bescheiden heeft gevraagd welke door belanghebbende noch door A zijn verstrekt. Ook de omstandigheid dat de partners van de deelnemers zonder meer aan de reis deel konden nemen, geeft steun aan het oordeel van het Hof dat voor de deelnemers aan de reis het toeristisch karakter zo zeer overheerst en het zakelijk aspect - zo al aanwezig - zo zeer van bijkomstige betekenis is geweest dat deelneming aan de reis in zeer overwegende mate is ingegeven door persoonlijke motieven.
6.2. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de waarde van de reis van A en zijn echtgenote voor belanghebbende onderdeel van haar winst vormt. Dit gedeelte van de winst heeft belang-hebbende zich laten ontgaan ten behoeve van A die dat voordeel in zijn kwaliteit van aandeelhouder in belanghebbende heeft ontvangen. Niet gebleken is dat dit voordeel A uit hoofde van zijn dienstbetrekking ter beschikking is gesteld. Zowel belanghebbende als A zijn zich van dit voordeel bewust geweest dan wel hebben zich hiervan redelijker-wijs bewust moeten zijn geweest. Hetgeen belanghebbende daartegenover aan feiten en omstandigheden heeft aangevoerd dat, zoal sprake is van een in heffing van vennootschaps-belasting te betrekken bestanddeel van de winst, dit voor het volledige bedrag als last in de vorm van loon dient te worden aangemerkt, acht het Hof, gelet op de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur, onvoldoende.
6.3. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake de zake-lijkheid van het zich laten vergezellen van A door zijn echtgenote tijdens de reis stuit reeds af op hetgeen hiervoor in 6.1 en 6.2 is overwogen. Bovendien staat vast dat de echt-genote van A geen functie noch in het onderhavige jaar maar ook niet nadien heeft vervuld in de (middellijk) voor rekening van de door belanghebbende gedreven onderneming. Zij heeft blijkens de in 3.4 vermelde vaststaande feiten een eigen onderneming welke geheel andersoortig is dan de onderneming welke (middellijk) door belanghebbende wordt gedreven. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd teneinde het gestelde zakelijk karakter van de reis te ondersteunen is voor een andersluidend oordeel van volstrekt onvoldoende gewicht. Ook in zoverre faalt het beroep.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walderveen en Engel. De beslissing is op 29 maart 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van de Vijver) (Tijnagel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-03/01707 blz. 7/7