GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
29 maart 2005
nummer BK-03/01705
op het beroep van X te Den Haag tegen de uitspraak van de Inspecteur P, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 67.311.
1.2. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.031. Gelijktijdig heeft de Inspecteur een beschikking op de voet van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genomen en een vergrijpboete van ƒ 965 opgelegd.
1.3. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de vergrijpboete verminderd tot nihil en het belastbare inkomen gehandhaafd. Daarbij is de correctie voorzover deze de eerste en tweede inkomensschijf overtreft belast naar het tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 15 februari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het te zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende, gehuwd, bezit alle aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A Holding B.V. (hierna: Holding) en is bij Holding werkzaam als directeur.
3.2. Holding, welke is opgericht op 27 maart 1997, is gevestigd te Q en houdt zich blijkens haar statuten en feitelijke werkzaamheden bezig met het voeren van management en het houden deelnemingen.
3.3. Holding vormt sedert haar datum van oprichting een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennoot-schapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) met de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid B B.V. en C B.V. De eerstgemelde dochtervennootschap heeft tot doel het houden en exploiteren van onroerende zaken. Laatstgemelde dochtervennootschap exploiteert een detail-handelszaak in fotografische artikelen en videoapparatuur, waaronder het ontwikkelen en afdrukken van foto's, en verzorgt fotoreportages.
3.4. De echtgenote van belanghebbende is geen werknemer van Holding noch van één van haar dochtervennootschappen. Zij drijft sinds 1989 een onderneming in de vorm van een eenmans-zaak. Blijkens de bedrijfsomschrijving is sprake van werkzaam-heden als afslankinstituut, symptoombestrijding, visagiste en dienstverlening.
3.5. Namens het hoofd van de toenmalige eenheid P van de Belastingdienst is een boekenonderzoek ingesteld bij de importeur/leverancier van D fotoartikelen (hierna te noemen: D). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat C B.V. in de jaren 1997 en 1999 een reis voor twee personen heeft ontvangen. In het rapport van het boekonderzoek is - voor zover hier van belang - dienaangaande het volgende opgemerkt:
"In 1997 en 1999 is door inhoudingsplichtige een dealerreis georganiseerd. Alle dealers konden hieraan deelnemen. Zij hadden de keuze tussen een korting op de artikelen of reispunten.(...)
De reizen hadden gezien het reisprogramma een volledig toeristisch karakter.
Dealerreis 1997:
Dit betreft een reis naar Dubai in de Verenigde Arabische Emiraten. De reis werd gemaakt in de periode 7 t/m 14 april en was volledig verzorgd. De kosten per persoon bedragen ƒ 3.860.(...)
Dealerreis 1999:
Dit betreft een reis naar Thailand. De reis vond plaats in de periode
26 maart tot en met 4 april. Op 26 maart werd gevlogen naar Singapore en van daar naar Phuket. Hier stapten de deelnemers aan boord van een clipper om een cruise te maken.(...)
De kosten per persoon bedroegen ƒ 5.237."
3.6. Belanghebbende heeft samen met zijn echtgenote deelgenomen aan beide reizen. In de administratie van Holding c.q.
C B.V. zijn de voormelde reizen niet opgenomen. Ook in de jaarstukken zijn de reizen niet als onderdeel van de winst vermeld. Voorts is de waarde van de beide reizen niet als loonkosten in de loonadministratie verantwoord. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ook niet ter zake van de reizen een vergoeding aan Holding dan wel C B.V. betaald.
3.7. Ook in de door belanghebbende ingediende aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar is de waarde van de in dat jaar ondernomen reizen niet tot het inkomen - ten titel van loon uit dienst-betrekking dan wel als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang - gerekend.
3.8. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek bij D heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag aange-kondigd. Daarbij is een vergrijpboete van 100 percent opgelegd welke tot op vijfentwintig percent is kwijtgescholden.
3.9. In de brief van 22 augustus 2002 is het bezwaarschrift gemotiveerd. In deze brief is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"C B.V. heeft in 1997 deelgenomen aan een kortingsactie. De mogelijkheid bestond om of korting te krijgen op artikelen of om reispunten te verkrijgen. C B.V. heeft gekozen voor reispunten. De heer en mevrouw X hebben in 1997 met deze reispunten een reis gemaakt. U bent van mening dat deze reis een toeristisch karakter had en wilt de winst van C B.V. corrigeren met de waarde van de reis (uw brief d.d. 11 februari 2002 kenmerk 9/8058.54.125)."
Een afschrift van de brief behoort tot de gedingstukken.
3.10. De Inspecteur heeft bij brief van 4 november 2002, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, aan belanghebbende gevraagd de zakelijkheid van de gemaakte reizen in 1997 (en 1999) aannemelijk te maken en daartoe de navolgende aanvullende informatie te verstrekken:
- reisbescheiden;
- lijst van vakgenoten die ook de reis hebben meegemaakt;
- correspondentie met de vakgenoten met betrekking tot de voorbereidende op te voeren gesprekken;
- lijst van vakgenoten met wie vaktechnisch (en waarover) gesproken is;
- vastleggingen (beschrijvingen) ten behoeve van de B.V. van de opgedane ervaringen en dergelijke inzake apparatuur en artikelen.
Deze informatie heeft belanghebbende nimmer aan de Inspecteur verstrekt.
3.11. De Inspecteur heeft belanghebbende gehoord. Van het horen is een verslag gemaakt dat belanghebbende voor "accoord" getekend heeft geretourneerd.
3.12. Op het tegen de voormelde aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is aan het bezwaar tegemoetgekomen in dier voege dat de vergrijpboete volledig is kwijtgescholden en alsnog rekening is gehouden met het bijzondere tarief van 25 percent.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.1. In geschil is of de waarde van de reis naar Dubai van belanghebbende en zijn echtgenote primair als een uitdeling van winst door Holding en voor belanghebbende als een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang moet worden aangemerkt.
4.1.2. Subsidiair is in geschil of de waarde van reis van belanghebbendes echtgenote als een uitdeling van winst in de vorm van een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang moet worden geduid en de waarde van de reis die belanghebbende heeft gemaakt als loon uit dienstbetrekking moet worden aangemerkt.
4.1.3. Meer subsidiair is in geschil of de waarde van de reis voor belanghebbende en zijn echtgenote als loon uit dienst-betrekking voor belanghebbende moet worden geduid.
Belanghebbende heeft de voormelde vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoord.
4.2. Belanghebbende - heeft zakelijk weergegeven - primair aangevoerd dat geen sprake is van een winstuitdeling door Holding en dat de deelname aan de door D georganiseerde reis louter zakelijk was. De reis was mede bedoeld om vakgenoten te ontmoeten en te bewerkstelligen dat onderling artikelen en informatie kunnen worden uitgewisseld. Voorts is de deelname ingegeven door de omstandigheid dat bij een goed contact de leverancier sneller, nieuwe artikelen levert waardoor de concurrentieslag met de grotere bedrijven beter kan worden aangegaan. De aanwezigheid van de echtgenote was van belang door de mogelijkheid open te houden dat zij belanghebbende in de onderneming kon opvolgen. Dat er in theorie een mogelijkheid was in plaats van deelname te kiezen voor een inkoopkorting is niet opportuun geweest voor Holding. De hoogte van de inkoop-korting is niet afhankelijk van het feit of de echtgenote al dan niet zou deelnemen aan de reis. Ook kan de waarde van de reis niet als loon uit dienstbetrekking worden aangemerkt. Subsidiair dient slechts de helft van de waarde van de reis als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang worden aangemerkt. De motivering is gelijkluidend aan die van de primaire stelling.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag, subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en tot verminde-ring van de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 71.171, waarvan een gedeelte van ƒ 3.860 belast naar het tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet.
5.2. De Inspecteur heeft zowel primair, subsidiair als meer subsidiair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de reis welke belanghebbende en zijn echtgenote in 1997 hebben gemaakt en die zij van Holding c.q. C B.V. hebben ontvangen een louter toeristisch karakter heeft, zulks op basis van het reisprogramma. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat de reis een zakelijke achtergrond heeft maar hij heeft naar het oordeel van het Hof zulks niet aannemelijk gemaakt. Daarbij kent het Hof mede gewicht toe aan het feit dat de Inspecteur om een aantal onder 3.10 vermelde bescheiden heeft gevraagd welke door belanghebbende noch door Holding c.q. C B.V. zijn verstrekt. Ook de omstandigheid dat de partners van de deelnemers zonder meer aan de reis deel konden nemen, geeft steun aan het oordeel van het Hof dat voor de deelnemers aan de reis het toeristisch karakter zo zeer overheerst en het zakelijk aspect - zo al aanwezig - zo zeer van bijkomstige betekenis is geweest dat deelneming aan de reis in zeer overwegende mate is ingegeven door persoonlijke motieven.
6.2. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat het voordeel aan belanghebbende is opgekomen in zijn kwaliteit van aandeelhouder in Holding en niet uit hoofde van zijn dienstbetrekking en dat zowel belanghebbende als Holding zich hiervan bewust zijn geweest dan wel redelijkerwijs bewust van moeten zijn geweest. Hetgeen belanghebbende daartegenover aan feiten en omstandig-heden heeft aangevoerd dat, zoal sprake is van een in de heffing van inkomstenbelasting te betrekken voordeel, dit als loon dient te worden aangemerkt, acht het Hof, gelet op de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur, onvoldoende om van een uit zakelijke overwegingen door belanghebbende ondernomen reis te kunnen oordelen.
6.3. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake de zake-lijkheid van het zich laten vergezellen van zijn echtgenote tijdens de reis stuit reeds af op hetgeen hiervoor in 6.1 en 6.2 is overwogen. Bovendien staat vast dat zijn echtgenote geen functie noch in het onderhavige jaar maar ook niet nadien heeft vervuld in de (middellijk) voor rekening van de door Holding c.q. C B.V. gedreven onderneming. Zij heeft blijkens de in 3.4 vermelde vaststaande feiten een eigen onderneming welke geheel andersoortig is dan de onderneming welke (middellijk) door Holding wordt gedreven. Hetgeen belanghebbende heeft
aangevoerd teneinde het gestelde zakelijke karakter van de reis te ondersteunen is voor een andersluidend oordeel van volstrekt onvoldoende gewicht. Ook in zoverre faalt het beroep.
6.4. Het hiervoor onder 6.3 overwogene houdt in dat ook de waarde van de reis voor de echtgenote van belanghebbende niet als door belanghebbende genoten loon kan worden aangemerkt.
6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walderveen en Engel. De beslissing is op 29 maart 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van de Vijver) (Tijnagel)
Aangetekend aan
Partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-03/01705 blz. 8/8