Uitspraak : 27 april 2005
Rolnummer : 02/1275
Rolnr. rb. : 00/0077
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
1. [eiseres],
wonende te [woonplaats] (gemeente [x]),
2. [eiser 1],
wonende te [woonplaats] (gemeente [x]),
3. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[[benadeelde partij]],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur mr. W. Taekema.
1. Bij exploot van 25 juni 2002 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 maart 2002 door de recht-bank te Rotterdam tussen partijen gewezen.
2. Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be-stre-den vonnis heeft ver-meld.
3. Bij memorie van grieven hebben appellanten, hierna ook te noemen: [eisers], zes grie-ven aangevoerd en gevorderd dat het hof genoemd vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende - naar het hof begrijpt - :
a. primair: de waarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats] alsnog zal vaststellen op het bedrag zoals vastgesteld door Makelaarskantoor Van der Hoek in zijn taxatierapport van 2 december 1999 en geïntimeerde zal veroordelen tot betaling aan [eisers] van het verschil tussen deze waarde en de door de rechtbank vastgestelde waarde;
subsidiair: in geval het hof een onafhankelijke deskundige zou wensen te benoemen, de waarde van de woning in goede justitie alsnog zal doen vaststellen en - naar het hof begrijpt - geïntimeerde zal veroordelen tot betaling aan [eisers] van het verschil tussen de waarde zoals vastgesteld in het taxatierapport van 2 december 1999 en de door de door het hof benoemde onafhankelijke deskundige vastgestelde waarde; alsmede
b. naar het hof verder begrijpt: het door geïntimeerde aan [eisers] aldus te betalen bedrag zal verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van het instellen van dit hoger beroep tot aan de dag van de afwikkeling van de nalatenschap van der partijen overleden moeder;
c. geïntimeerde zal veroordelen in de kosten in beide instanties.
4. Bij memorie van antwoord met zes producties heeft geïntimeerde, hierna ook te noemen [benadeelde partij], de grie-ven bestreden en bewijs aangeboden.
5. Partijen heb-ben hun procesdossier aan het hof over-ge-legd en arrest gevraagd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Partijen zijn verdeeld over de waardering van de woning aan de [adres] te [woonplaats], die aan [benadeelde partij] door zijn ouders is gelegateerd.
3. Bij de beoordeling van dit hoger beroep zal het hof eerst de vierde grief behandelen, omdat deze betrekking heeft op de gedingstukken. De grief faalt, nu [eisers] - gelet op de bestreden rechtsoverweging van de rechtbank - niet hebben gesteld en evenmin is gebleken dat het [eisers] was toegestaan om bij 'Akte uitlaten akte en overlegging produkties' van 19 juli 2001 in eerste aanleg, nog producties in het geding te brengen. Dat neemt niet weg dat, nu [eisers] die litigieuze producties in hoger beroep hebben overgelegd als onderdeel van de gedingstukken, terwijl [benadeelde partij] daartegen geen bezwaren heeft aangevoerd, het hof die producties in zijn beoordeling van het geschil tussen partijen in hoger beroep zal betrekken, nu het hoger beroep er ook toe strekt om in eerste aanleg begane fouten en misslagen te herstellen.
4. Het hof begrijpt de eerste grief, mede gelezen in het licht van de algemene toelichting van [eisers] op de grieven, aldus dat [eisers] er over klagen dat de rechtbank bij haar beoordeling van het geschil tussen partijen ten onrechte hun beroep op het taxatierapport van P.G. Bakker, makelaar/taxateur in onroerende goederen, verbonden aan Van der Hoek Makelaars/taxateurs O.G. te [woonplaats], gemeente [x], van 2 december 1999 heeft verworpen.
5. Het hof stelt voorop dat een waardering door een deskundige op grond van artikel 679 Rv geen bindend advies is, reeds omdat er geen overeenstemming tussen partijen bestond ten aanzien van de benoeming van die deskundige en deswege de kantonrechter desverzocht door [eisers] zodanige benoeming heeft gedaan. Voorts staat een waardering, die langs de weg van artikel 679 Rv tot stand is gekomen, er niet aan in de weg dat indien een geschil met betrekking tot de verdeling van een gemeenschap in rechte dient te worden beslist, de rechter - mede gelet op de aan artikel 3:185 BW ten grondslag liggende uitgangspunten - naar vrij inzicht aan partijen een billijke en doelmatige wijze van verdeling voorschrijft en mitsdien de mogelijkheid benut om het geschil zo te beslechten als hem verantwoord voorkomt.
6. Nu - naar onbestreden tussen partijen vaststaat - de deskundige in zijn rapport van 2 december 1999 geen rekening heeft gehouden met de bestemming van de woning als bedrijfswoning, doch deze, na onderzoek met betrekking tot het bestemmingsplan Landelijk Gebied [woonplaats], bij de waardering er van uit is gegaan (productie 9 bij de Conclusie van eis tevens akte overlegging producties) dat indien
'de bedrijfswoning in strijd met de bestemming wordt gebruikt (bijvoorbeeld particulieren doeleinden) (...) geen van de drie Gemeenten waar informatie is ingewonnen sancties [zullen] toepassen tegen het particulier gebruik en dit derhalve toestaan.
Waarna hij de waardering aldus vaststelt:
Samenvattend en rekeninghoudend met alle relevante factoren is ondergetekende van mening dat de woning getaxeerd dient te worden op basis van woondoeleinden waarbij uiteraard rekening is gehouden met waarde drukkende factoren zoals onder andere het achtergelegen tuincentrum etc.'
7. Aangezien uit de brieven van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] van 22 oktober 1998, 3 augustus 1999 en 24 januari 2000 (ongenummerde producties bij de Conclusie van antwoord) de onjuistheid van het uitgangspunt van de deskundige in diens taxatierapport met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden blijkt, heeft de rechtbank op grond van deze onjuistheid het taxatierapport van 2 december 1999 buiten beschouwing kunnen laten. In laatstgenoemde brief schrijven burgemeester en wethouders aan mr D.H. Lodder, de raadsman van [benadeelde partij], bovendien:
U vraagt ons of het juist is dat er nog steeds bezwaarschriftprocedures lopen als gevolg van een actieve handhaving. (...)
De gemeente [woonplaats] zal zeker handhavend optreden wanneer geconstateerd wordt dat een bedrijfswoning verkocht wordt als particuliere woning. Dit betekent ten eerste dat deze woning bij ons als bedrijfswoning te boek zal blijven staan, waardoor een verzoek voor een eventuele tweede bedrijfswoning nooit een kans van slagen zal hebben. Voor het overige zullen maatregelen in de zin van dwangsommen tot de mogelijkheden behoren.
Tenslotte wordt door u verzocht hoe door ons wordt omgegaan met bedrijfswoningen die in feite als particuliere woning door de voormalige bedrijfseigenaar zijn gebruikt.
Zolang de bestemming van het perceel (naar het hof begrijpt: zich) niet wijzigt, waardoor de bestemming "tuincentrum" in tact blijft, zal tegen de voormalig bedrijfseigenaar niets ondernomen worden. Dit betekent niet dat een opvolgend eigenaar ook de woning als particulier mag bewonen.
Aan de onjuistheid van het rapport doet niet af hetgeen [eisers] daaromtrent in hun 'Akte uitlating akte en overlegging produkties' nog hebben aangevoerd. Voorts houdt het hof bij zijn conclusie rekening met de inhoud van de opdracht aan de deskundige zoals vervat in de beschikking van de kantonrechter van 10 augustus 1999 waarbij de deskundige werd benoemd. Grief I faalt mitsdien.
8. Het hof leest de tweede grief aldus dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten een andere taxateur te benoemen die opnieuw een taxatie dient uit te brengen. Ook deze grief is tevergeefs opgeworpen, nu het - gelet op de taak en de bevoegdheden van de rechter in geval hem een geschil tot verdeling wordt voorgelegd, een en ander zoals hiervoor in rechtsoverweging 5 breder uiteengezet - de rechter vrijstaat zodanige benoeming achterwege te laten als hem dat billijk en doelmatig voorkomt in het kader van de verdeling. Ook het hof acht aanwijzing van een andere taxateur en een nieuwe taxatie niet nodig.
9. Met de derde grief richten [eisers] zich tegen de overweging van de rechtbank onder 5.5 dat zij inhoudelijk tegen het taxatierapport van Lobs Makelaardij BV van 1 mei 2001 (productie 1 bij de Akte houdende producties van 3 mei 2001) geen bezwaar hebben gemaakt. Nu [eisers] zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd hebben aangegeven - mede gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde brief van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] van 28 januari 2000 - op welke grond(en) het taxatierapport van Lobs (dat wèl rekening houdt met de beperkingen voortvloeiende uit het bestemmingsplan) onjuist zou zijn, faalt ook deze grief. Het feit dat [benadeelde partij] opdracht tot die waardering heeft gegeven aan Lobs is onvoldoende grond om zo'n bezwaar aan te nemen, ook als dat feit wordt gelezen in onderlinge samenhang met de stellingen van [eisers] in de 'Akte uitlaten akte en overlegging produkties' van 19 juli 2001 in eerste aanleg, in het bijzonder dat [benadeelde partij] van plan zou zijn de woning aan een niet agrariër te verkopen en deswege een vergunning van uitpad voor uitsluitend huiselijk verkeer van en naar de grond waarop de woning staat is verleend.
10. De vijfde grief houdt in dat de rechtbank met het vaststellen van de waarde van de woning de rechtsstrijd tussen partijen te buiten is gegaan door behalve over de gevorderde verdeling ook te beslissen omtrent de waarde van de woning en aldus aan te nemen dat [benadeelde partij] een reconventionele vordering heeft ingediend.
11. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen heeft de rechter in geval hem een geschil over de verdeling van een gemeenschap ter beslissing wordt voorgelegd, een ruime bevoegdheid, die er toe strekt aan partijen een billijke en doelmatige wijze van verdeling voor te schrijven. Met inachtneming van dat uitgangspunt kan zulks onder omstandigheden er zelfs toe leiden dat de rechter daarbij een niet voorgestelde beslissing neemt, mits deze dienstbaar is of kan zijn aan een verdeling is in de zin van artikel 3:185 BW, dan wel een verdeling bevat. De vaststelling van de waarde van een tot de te verdelen gemeenschap behorende woning is daaronder begrepen - ook zonder reconventionele vordering daartoe - indien partijen het over die waarde niet eens zijn, zoals kennelijk in dit geschil. De grief treft derhalve geen doel.
12. Gelet op al het voorgaande is ook de zesde grief tevergeefs voorgesteld; het hof komt aan de vraag of de agrarische waarde of de vrije economische waarde heeft te gelden bij de waardering van de woning immers niet meer toe.
13. Aan het benoemen van een andere deskundige heeft het hof - zoals blijkt uit de voorgaande rechtsoverwegingen - geen behoefte, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
14. Nu het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en partijen broeders en zusters van elkaar zijn, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren op de wijze als in het dictum vermeld.
15. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
- compenseert de kosten in het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Kok en Labohm en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 27 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.