Rolnummer: 22-001610-04
Parketnummer(s): 10-050070-03
Datum uitspraak: 18 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 26 februari 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 februari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis omschreven.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2, 5 en 6.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd.
3.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
4.
De voortgezette handeling van
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
7.
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
8.
Poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, samen met anderen, een reeks overvallen gepleegd op winkels en bedrijven, waarbij in alle gevallen is gedreigd met een vuurwapen en in een enkel geval hardhandig is opgetreden tegen personeel. Tevens heeft hij met een ander geprobeerd iemand zwaar te mishandelen en met anderen gepoogd iemand af te persen. De verdachte heeft in al deze gevallen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor zijn slachtoffers, die deze feiten als buitengewoon bedreigend en beangstigend hebben ervaren. Het valt te verwachten dat zij nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarnaast brengen feiten als deze bij de burgers in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 28 januari 2005, diverse keren eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Aan de andere kant heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de nog jeugdige leeftijd van de verdachte, die de feiten in een relatief korte periode heeft gepleegd, berouw heeft betoond over de feiten en aan de politie waardevolle medewerking heeft verleend om de feiten op te lossen.
Dit alles kan een lagere straf rechtvaardigen dan door de rechtbank is opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding Postkantoren B.V.
In het onderhavige strafproces heeft Postkantoren BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.162,24.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 295,--.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 295,--, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
De vordering van de benadeelde partij is ook voor het in hoger beroep nog te beoordelen deel naar het oordeel van het hof gegrond en zal derhalve worden toegewezen, met proceskosten en met oplegging van een schadevergoe-dingsmaatregel.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij Postkantoren B.V.
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 295,--, subsidiair 5 dagen hechtenis, ten behoeve van de benadeelde partij Postkantoren B.V.
Vordering tot schadevergoeding R. [naam]
Blijkens een brief van Slachtofferhulp Nederland, d.d. 18 augustus 2004, heeft R. [naam] zich in eerste aanleg willen voegen als benadeelde partij voor een bedrag van EUR 400,-- aan materiële schade en EUR 2000,-- aan immateriële schade. Uitgaande van een tijdige voeging handhaaft deze benadeelde zijn vordering in hoger beroep. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet kunnen vaststellen dat het voegingsformulier van de benadeelde partij in het strafproces met de vordering van R. [naam] op tijd bij de rechtbank is ingediend, nu dit niet blijkt uit de documenten in het dossier. Het hof gaat er derhalve van uit dat zulks niet is geschied, zodat deze benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 56, 57, 302, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Postkantoren B.V. tot een bedrag van EUR 295,--
(tweehonderdvijfennegentig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 295,--
(tweehonderdvijfennegentig euro) ten behoeve van de benadeelde partij Postkantoren B.V., welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 5(vijf) dagen.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Verklaart de benadeelde partij R. [naam] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan deze vordering eventueel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Fonteijn-van der Meulen en Abels, in bijzijn van de griffier mr. Timmer-Smeele.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2005.