ECLI:NL:GHSGR:2005:AS8566

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/01485
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Vonk
  • Kwestro
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Scholingsuitgaven en de voorwaarden voor aftrekbaarheid in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 februari 2005, staat de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, geboren op 18 maart 1949, had in 2002 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.843, waarbij hij diverse persoonsgebonden aftrekposten, waaronder studiekosten, in aanmerking wilde nemen. De Inspecteur had echter de aftrek van deze scholingsuitgaven afgewezen, wat leidde tot een geschil.

De belanghebbende had uitgaven gedaan voor zijn zelfstudie en opleidingen aan de Rijksuniversiteit Leiden en de Nederlandse Handelsacademie, maar de Inspecteur betwistte dat deze uitgaven als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt. Volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 kunnen scholingsuitgaven alleen als aftrekbaar worden beschouwd als ze zijn gedaan met het oogmerk en in de redelijke verwachting dat de verworven kennis productief kan worden gemaakt in het economische verkeer. De belanghebbende stelde dat zijn studies gericht waren op het verbeteren van zijn kansen op de arbeidsmarkt, maar het Hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze redelijke verwachting.

Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij het de argumenten van de Inspecteur steunde. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder scholingsuitgaven in aanmerking komen voor aftrek, en dat de belastingplichtige moet aantonen dat de uitgaven daadwerkelijk gericht zijn op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
17 februari 2005
nummer BK-04/01485
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 februari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen A en B namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 december 2004 aan hem op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij TPG Post verkregen inlichtingen is de vorenbedoelde brief op 8 december 2004 door het afhaalkantoor uitgereikt.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is geboren op 18 maart 1949 en heeft in 2002 van zijn twee werkgevers (C en D) een bedrag van € 73.393 aan looninkomsten genoten.
2. Belanghebbende heeft over het jaar 2002 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.843. Hierbij heeft hij rekening gehouden met de volgende persoonsgebonden aftrekposten:
Uitgaven levensonderhoud kinderen jonger dan 30 jaar € 2.688
Uitgaven voor studiekosten € 994
Giften € 102
Totaal € 3.784
3. In de elektronische aangifte van belanghebbende zijn de scholingsuitgaven als volgt omschreven:
Rijksuniversiteit Leiden € 205
Nederlandse Handelsacademie € 324
Literatuur € 965
Totaal € 1.494
Niet aftrekbare drempel € 500
Aftrekbaar bedrag scholingsuitgaven € 994
4. Op 9 januari 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht een specificatie van de afgetrokken studiekosten en een omschrijving van de studiekosten en andere scholingsuitgaven toe te zenden. Op 28 januari 2004 heeft belanghebbende naar aanleiding van dit verzoek het volgende verstrekt:
* Een lijst met boeken die hij in verband met zijn zelfstudie heeft aangeschaft. Hierbij heeft hij geen aanschaffingsprijs vermeld.
* Een lijst van boeken betreffende de opleiding Dramatische media (inleiding theater- en filmwetenschap) aan de Rijksuniversiteit Leiden.
5. Bij de aanslagregeling de heeft de Inspecteur ter zake van de persoongebonden aftrekposten een correctie toegepast en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 66.843
Bij: minder persoongebonden aftrekposten (studiekosten) € 994
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 67.837
Belanghebbendes bezwaren tegen de voormelde aanslag zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
6. In geschil is of de door belanghebbende gestelde uitgaven voor studiekosten als scholingsuitgaven op zijn inkomen uit werk en woning in mindering kunnen worden gebracht.
7. Belanghebbende heeft - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
* Omdat ik in de tweede helft van 2001 herplaatser werd bij het Ministerie van E, heb ik, naast de vele sollicitaties die ik deed, mij ook toegelegd op het terrein van adviseren en coachen. Nadien heb ik me toegelegd op zelfstudie, waarvoor ik een fors aantal boeken aanschafte.
* Bij verschillende sollicitaties die ik deed bij de Europese Commissie en de NAVO, bleek mijn taalachterstand vaak een argument om mij niet voor vervolggesprekken op te roepen. Om die reden ben ik in het voorjaar 2002 begonnen met de studie Spaans aan de Nederlandse Handelsacademie.
* Aan de Rijksuniversiteit Leiden volgde ik in het eerste trimester 2002 de postacademische cursus "Dramatische media; inleiding theater- en filmwetenschap", omdat ik me wilde toeleggen op het schrijverschap. Ook daarvoor schafte ik diverse boeken aan.
* In juli 2002 kon ik op IF-basis een tweejarig detacheringscontract afsluiten bij C.
* Ik doe er alles aan om als vijftigplusser op een krappe arbeidsmarkt weer aan het werk te komen.
* De thuisstudies doe ik om me zo breed mogelijk te bekwamen; deze zijn louter bedoeld als studie voor een beroep.
* Alle studies zijn erop gericht om weer een baan te krijgen en om weer inkomen te verwerven.
* De studiekosten zijn derhalve aan te merken als een studiekosten voor een beroep.
8. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
9. Op grond van artikel 6.1, eerste en tweede lid, onderdeel f, juncto artikel 6.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kunnen scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht. Hierbij worden ingevolge artikel 6.27, eerste lid, van de Wet, als scholingsuitgaven aangemerkt "uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning". Het kan hierbij zowel gaan om scholingsuitgaven die ten doel hebben het bestaande kennis- en opleidingsniveau van een belastingplichtige in stand te houden, als om uitgaven die ten doel hebben zijn bestaande kennis- en opleidingsniveau te verhogen, zodat hij in staat is zijn financiële situatie te verbeteren.
10. De uitgaven die belanghebbende heeft gedaan kunnen slechts als scholingsuitgaven worden aangemerkt als zij zijn gedaan met het oogmerk en in de redelijke verwachting dat na voltooiing van de opleiding of studie de verworven kennis in het economische verkeer productief kan worden gemaakt. Belanghebbende heeft echter met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zo een redelijke verwachting bestaat. De enkele stelling dat bij sollicitaties bij de Europese Commissie en de NAVO bleek dat belanghebbende een taalachterstand had en dat hij daarom een studie Spaans is begonnen is daartoe onvoldoende. Derhalve kunnen de uitgaven niet als persoonsgebonden aftrek op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht. Het gelijk in dezen is aan de Inspecteur.
11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Vonk. De beslissing is op 17 februari 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Kwestro)
(Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.