5. Ten aanzien van de vraag of sprake is van overgang van een onderneming mede gezien het publiekrechtelijk karakter van de Nederlandse Antillen overweegt het hof als volgt.
5.1 [werkgever] heeft betoogd dat de Nederlandse Antillen als publiekrechtelijk lichaam niet gebonden is aan de artikelen 7A:1639aa (oud) e.v. BW.
5.2 Het hof stelt voorop dat, nu het geschil zijn oorsprong vindt in de situatie van eind 1997/begin 1998 de toen geldende wetgeving van toepassing is en daarmee "oud recht". De artikelen 7A:1639aa (oud) e.v. BW zijn geïmplementeerd in 1981 ter uitvoering van de EG-richtlijn van 14 februari 1977 inzake het behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan. Deze bepalingen zijn van toepassing op alle arbeidsovereenkomsten waarop titel 7 (voorheen 7A) BW van toepassing is, tenzij daarop van toepassing is de uitzonderingsbepaling genoemd in artikel 7A:1637z (oud) BW, thans 7:615 BW. Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van titel 7A BW (thans titel 7), waarvan de artikelen 1639aa (thans: 7:662) e.v. BW deel uitmaken, niet van toepassing zijn "ten aanzien van personen die in dienst zijn van staat, provincie, gemeente, waterschap of eenig ander publiekrechtelijk lichaam, ten ware zij, hetzij vóór of bij den aanvang der dienstbetrekking door of namens partijen, hetzij bij wet of verordening, van toepassing zijn verklaard.”
5.3 Nog daargelaten dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat onder "eenig ander publiekrechtelijk lichaam" is te verstaan enig ander Nederlands publiekrechtelijk lichaam en de Nederlandse Antillen niet als een Nederlands publiekrechtelijk lichaam kan worden beschouwd, is de strekking van deze bepaling dat de toepasselijkheid van genoemde EG-richtlijn wordt uitgezonderd voor ambtenaren, althans personen in overheidsdienst, die niet op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn.
Tussen partijen staat vast, dat [werknemer] in dienst was bij de Nederlandse Antillen op basis van een arbeidsovereenkomst en derhalve doet de hier bedoelde uitzondering zich niet voor.
5.4 Voor het antwoord op de vraag of sprake is van overgang van een onderneming is van belang de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 april 1994 (NJ 1995,149), waarin, kort samengevat, is beslist dat het opdragen van de verantwoordelijkheid voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden aan een andere ondernemer, waarvoor de opdrachtgever voordien zelf zorg droeg, onder de werkingssfeer van de richtlijn valt, zelfs al werden die werkzaamheden vóór de overdracht door een enkele werknemer verricht. Tussen partijen staat vast, dat [werknemer] als schoonmaker werkzaam was en de door [werkgever] aangenomen werkzaamheden eveneens schoonmaakwerkzaamheden betroffen. Tegen die achtergrond heeft [werkgever] onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen, dat de aard van de werkzaamheden die [werkgever] is gaan verrichten een andere was dan de door [werknemer] verrichte werkzaamheden, waarbij niet van belang is of [werknemer] ook nog andere werkzaamheden verrichtte, zoals [werkgever] heeft betoogd en waarbij overigens niet aannemelijk is geworden dat deze een wezenlijk onderdeel van zijn taak betroffen.
Dat [werkgever] op enig tijdstip voor 1 januari 1998 reeds - bij herhaling - schoonmaakwerkzaamheden voor de Nederlandse Antillen zou hebben verricht, doet daaraan niet af. Nu in de onderhavige situatie sprake is van het opdragen van alle schoonmaakwerkzaamheden aan een ondernemer, [werkgever], welke voordien door [werknemer] - als enig werknemer -werden verricht, is naar het oordeel van het hof sprake van overdracht van een onderneming als bedoeld in de artikelen 7A:1639aa e.v. BW. Dit oordeel brengt mee, dat [werkgever] als werkgever van [werknemer] moet worden beschouwd met ingang van 1 januari 1998.