ECLI:NL:GHSGR:2004:AR8660

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
315-H-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stille
  • T. Tanja-van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het hof tot wijziging van voorlopige voorzieningen in samenhang met de hoofdzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de wijziging van voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om wijziging van de eerdere beschikkingen van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin voorlopige voorzieningen waren getroffen met betrekking tot de zorg voor de kinderen en alimentatie. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader. De vader heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie is gewijzigd en dat de behoefte van de kinderen aan alimentatie lager is dan eerder vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een netto maandinkomen heeft van € 6.800,- en dat de behoefte van de kinderen aan alimentatie op € 400,- per kind per maand kan worden gesteld. Het hof heeft de verzoeken van de vader tot wijziging van de voorlopige voorzieningen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de alimentatie voor de kinderen en de partner is vastgesteld op respectievelijk € 400,- en € 1.003,- per maand. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van bepaalde verzoeken van de vader en heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in andere verzoeken. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak : 22 december 2004
Rekestnummer : 315-H-04
Rekestnr. rechtbank : 03-5263/03-4614
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.A. Beekman,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] (Verenigde Arabische Emiraten),
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.H. Westendorp.
PROCESVERLOOP
De vader heeft op 6 april 2004 een verzoek tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 oktober 2003 (en naar het hof leest: van de beschikking voorlopige voorzieningen van 31 juli 2003) van de rechtbank te ’s-Gravenhage, alsmede een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, zulks in verband met het bij dit hof aanhangig hoger beroep tegen de beschikking van genoemde rechtbank van 19 januari 2004.
De moeder heeft op 27 mei 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 april 2004 en 15 september 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 september 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.S. van den Berg.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn op [datum] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kind[zoon]eboren:
[zoon], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen[dochter]on], en
[dochter], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [dochter],
ook hierna tezamen te noemen: de kinderen.
Op 24 maart 2003 heeft de vader een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de nevenverzoeken van de vader en heeft zelfstandige verzoeken gedaan.
Bij beschikking – uitvoerbaar bij voorraad – van 31 juli 2003 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat de kinderen voorlopig aan de moeder worden toevertrouwd, dat de vader voorlopig de kinderen bij zich mag hebben gedurende één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties die langer dan één week duren, en dat de vader met ingang van 1 juli 2003 voorlopig € 4.500,- per maand aan partneralimentatie en € 1.500,- per kind per maand aan kinderalimentatie dient te betalen.
Bij verzoekschrift van 11 augustus 2003 heeft de vader de rechtbank verzocht de voorlopige voorzieningen te wijzigen in die zin, dat hij met ingang van 1 juli 2003 geen partneralimentatie is verschuldigd. Bij verzoekschrift van 15 september 2003 heeft de vader de rechtbank daarnaast verzocht in het kader van voorlopige voorzieningen te bepalen (kort gezegd) dat op straffe van een dwangsom de moeder de vader dient te informeren omtrent de kinderen en dat de moeder aan de vader de verblijfplaats van zijn persoonlijke bezittingen dient mede te delen en deze aan de vader dient te zenden, en voorts dat de vader in Nederland omgang met de kinderen zal hebben in hun vakanties en dat uitsluitend de vader gerechtigd is tot het gebruik en bewoning van de echtelijke woning. De moeder heeft tegen de verzoeken van de vader verweer gevoerd.
Bij beschikking van 30 oktober 2003 heeft de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen (kort gezegd) bepaald – uitvoerbaar bij voorraad – dat de vader bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, dat de vader voorlopig de kinderen één weekend per maand van woensdag na school tot vrijdagavond 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader de kinderen woensdag bij school ophaalt en de moeder de kinderen vrijdagavond ophaalt bij coffeeshop [x] en de vader [dochter] op donderdagochtend naar zwemles brengt, dat de vader daarnaast telefonisch contact met de kinderen mag hebben elke zaterdag tussen 19.15 uur en 19.30 uur, waarbij de vader belt naar de vaste telefoon van de moeder, dat hij daarnaast [zoon] mag bellen op een door de vader aan [zoon] ter beschikking te stellen mobiele telefoon, en dat – met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 31 juli 2003 – de vader voorlopig € 1.324,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De echtscheidingsbeschikking is op 16 juni 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de vader
De vader is geboren op [geboortedatum] en vormt samen met zijn huidige echtgenote en haar dochter een gezin. Hij is in loondienst en zijn inkomen daaruit bedraagt, volgens de salarisspecificaties van april, juni, juli en augustus 2004, € 6.800,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten.
Hij is par-ticulier verzekerd voor ziektekosten.
Ten aanzien van de moeder
De moeder is geboren op [geboortedatum]. Zij vormt samen met de kinderen een eenoudergezin. Zij verricht 20 uur per week vrijwilligerswerk en ontvangt daarvoor een onkostenvergoeding van € 133,- per maand. Zij is particulier verzekerd voor ziektekosten.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de voorlopige voorzieningen.
2. De vader verzoekt onder A de bestreden beschikking te wijzigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van het geding in hoger beroep:
I. de moeder te veroordelen dat zij de vader tenminste eenmaal per week deugdelijk informeert en op de hoogte houdt van alle zaken de kinderen, of één van hen betreffende en zij de vader deugdelijk en onmiddellijk zal raadplegen omtrent belangrijke te nemen beslissingen betreffende de kinderen, onder andere aangaande de gezondheid (waaronder ook begrepen eventueel noodzakelijke medische behandelingen) school, woon- en verblijfplaats, een en ander in de ruimste zin des woords, die de kinderen of één van hen aangaan;
II. de moeder te veroordelen dat zij de kinderen deugdelijk in staat stelt om tenminste tweemaal per week, althans regelmatig gedurende minimaal 10 minuten per kind persoonlijk telefonisch en overigens voor een onbepaalde periode en tijdsduur schriftelijk contact met de vader te hebben;
III. de moeder te veroordelen dat zij de vader deugdelijk en onmiddellijk informeert over de huidige woon- en verblijfplaats van de kinderen, een (eventuele) wijziging van de woon- of verblijfplaats van elk van de kinderen, onder deugdelijke opgave van de gewijzigde woon- en verblijfplaats van de kinderen, dertig dagen voorafgaande aan een zodanige wijziging, althans zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is en de vader deugdelijk te informeren over de gewijzigde woon- en verblijfplaats van de kinderen;
IV. de moeder te veroordelen om binnen tien dagen na de door het hof te wijzen beschikking opgave te doen aan de vader van de verblijfplaats van de persoonlijke bezittingen van de vader, zoals nader op te geven, althans de auto’s van de vader, met deugdelijke schriftelijke opgave van de toestand waarin deze zaken zich bevinden en voorts de moeder te veroordelen tot deugdelijke verzending van deze zaken op kosten van de moeder aan het verblijfadres van de vader in Nederland, te weten [adres] te [woonplaats], binnen veertien dagen na de door het hof te wijzen beschikking;
V. te bepalen dat de moeder ten behoeve van de vader een dwangsom verbeurt ad
€ 500,- per dag, met een maximum van € 100.000,-, althans zodanige bedragen als het hof redelijk acht, voor iedere dag/ieder dagdeel dat de moeder nalaat te voldoen aan hetgeen waartoe zij wordt veroordeeld krachtens het bovenstaande verzochte, met ingang van tien dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking;
VI. te bepalen dat de vader aan de moeder met ingang van 16 december 2003, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, géén bijdrage in de kosten van levensonderhoud zal zijn verschuldigd;
VII. te bepalen dat de vader met ingang van 16 december 2003, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, een kinderalimentatie aan de moeder zal voldoen van € 400,- per kind per maand, gedurende de termijn dat de kinderen hun woon- en verblijfplaats in [woonplaats] hebben en € 250,- per maand per kind, gedurende de termijn dat de kinderen in Nederland hun woon- en verblijfplaats zullen hebben, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
VIII. te bepalen dat de beslissing van de rechtbank van 30 oktober 2003 ten aanzien van de kinderalimentatie en de partneralimentatie niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, subsidiair de moeder te veroordelen tot het stellen van deugdelijke zekerheid tot terugbetaling van door de moeder geïncasseerde en te incasseren bedragen ten aanzien van de kinderalimentatie en de partneralimentatie;
IX. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Onder B verzoekt de vader om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van het geding in hoger beroep:
X. te bepalen dat de beslissing van de rechtbank van 19 januari 2004 ten aanzien van de kinderalimentatie en de partneralimentatie niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, subsidiair de moeder te veroordelen tot het stellen van deugdelijke zekerheid ten behoeve van de vader tot een bedrag ad € 75.000,- tot terugbetaling van de door de moeder geïncasseerde en te incasseren bedragen ten aanzien van de kinderalimentatie en partneralimentatie;
XI. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt zijn verzoeken en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen als ongegrond casu quo onbewezen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF
4. De vader verzoekt bij het hof wijziging van een beschikking van de rechtbank, waarin zij voorlopige voorzieningen heeft getroffen. Ingevolge artikel 824 lid 2 Rv kunnen beschikkingen houdende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven. Het hof acht zich echter om redenen van proceseconomie bevoegd kennis te nemen van wijzigingsverzoeken van een voorlopige voorziening in zaken, waarbij de hoofdzaak bij het hof aanhangig is, voor zover het wijzigingsverzoek voldoende verband vertoont met het geschil in de hoofdzaak. Nu ook de definitieve partner- en kinderalimentatie ter beoordeling aan dit hof zijn voorgelegd, acht het hof zich bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van de vader betreffende de voorlopige voorzieningen met betrekking tot de partner- en de kinderalimentatie (verzoeken A VI, VII en VIII).
5. Het hof acht zich evenwel niet bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken betreffende de voorlopige voorzieningen omtrent de informatie over en het telefonisch en schriftelijk contact met de kinderen (verzoeken A I, II en III) en de verzoeken betreffende de opgave van de verblijfplaats van de persoonlijke bezittingen van de vader en de dwangsom (verzoeken A IV en V), nu deze onderwerpen in de hoofdzaak niet ter beoordeling aan dit hof zijn voorgelegd.
6. De onder B geformuleerde verzoeken zijn geen verzoeken tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, zodat te dien aanzien artikel 824 lid 2 Rv niet aan de bevoegdheid van het hof in de weg staat.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hof de verzoeken A VI, VII, VIII en B nader zal beoordelen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
8. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad en het stellen van zekerheid (de verzoeken onder VIII en onder B) overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 360 lid 2 tweede zin Rv kan de hogere rechter, niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg, schorsing van de werking bevelen. Nu de vader echter niet van een beschikking in hoger beroep is gekomen, maar het hof in onderhavige procedure als gerecht in eerste aanleg heeft aangezocht, vindt artikel 360 lid 2 tweede zin Rv hier naar het oordeel van het hof geen toepassing. Het veroordelen tot het stellen van zekerheid behoort niet tot de in de wet limitatief opgesomde voorlopige voorzieningen, zodat hierom naar het oordeel van het hof niet kan worden verzocht.
9. Uit het voorgaande volgt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken A VIII en B.
BEOORDELING
10. Aan de orde is thans nog de partneralimentatie (verzoek A VI) en de kinderalimentatie (verzoek A VII).
11. De vader heeft gesteld dat de omstandigheden na dagtekening van de beschikking van 30 oktober 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage (het hof leest: en van de beschikking van 31 juli 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage) in zodanige mate zijn gewijzigd en dat bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorzieningen niet in stand kunnen blijven. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de behoefte van de kinderen lager is dan € 1.500,-, dat de moeder niet behoeftig is en dat zijn draagkracht drastisch is gewijzigd, aangezien hij een aanzienlijk lager inkomen heeft, zijn lasten zijn toegenomen en hij zijn nieuwe partner en haar dochter moet onderhouden. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.
12. Aangezien het hof zijn beslissing in de hoofdzaak, waarbij met ingang van 16 juni 2004 kinder- en partneralimentatie is vastgesteld, uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, heeft de vader geen belang bij zijn verzoeken voor wat betreft de periode na 16 juni 2004.
Behoefte kinderen
13. Volgens de vader moet de behoefte van de kinderen worden gesteld op € 400,- per kind per maand, zijnde het bedrag dat de ouders volgens hem ten tijde van het huwelijk tijdens het verblijf in [woonplaats] aan de kinderen uitgaven. Voorts meent de vader dat er voor de moeder en de kinderen geen noodzaak is om nog langer in [woonplaats] te blijven en dat bij een verblijf in Nederland de behoefte van de kinderen aan aanvullende alimentatie € 250,- per kind per maand bedraagt.
De moeder heeft de stelling van de vader betwist en meent dat, gelet op de welstand van de ouders ten tijde van het huwelijk en de kosten die zij thans voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen maakt, de behoefte van de kinderen aan aanvullende alimentatie van de vader € 1.500,- per kind per maand bedraagt.
14. Het hof overweegt als volgt. Het gezinsinkomen tijdens het huwelijk werd gevormd door het inkomen van de vader. In verband met zijn stationering in [woonplaats] was dat inkomen aanmerkelijk hoger dan het inkomen dat hij thans, gerepatrieerd naar Nederland, geniet. Mitsdien zal het hof het huidige inkomen van de vader tot uitgangspunt nemen. Gelet op het netto gezinsinkomen in de in aanmerking te nemen periode acht het hof de door de vader gestelde behoefte van de kinderen van € 400,- per kind per maand redelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking de stelling van de vader dat de schoolkosten van de kinderen na het einde van de plaatsing van de vader in [woonplaats] niet meer door de (werkgever van de) vader zijn betaald en de erkenning van de moeder dat de kinderen in verband hiermee niet meer op een dure school zitten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de moeder onvoldoende met bescheiden heeft aangetoond dat de uitgaven ten behoeve van de kinderen in die periode hoger waren. Mocht dat al het geval zijn geweest, dan had de moeder naar het oordeel van het hof daarin zelf dienen te voorzien, gelet op het inkomen dat zij zich, zoals hierna wordt overwogen, had kunnen en kan verwerven. Nu de aldus vastgestelde behoefte gerelateerd is aan het inkomen van de vader, kan de verblijfplaats van de kinderen in het midden blijven.
Behoefte moeder
15. Ten aanzien van de behoefte van de moeder stelt de vader dat deze niet wordt gerechtvaardigd door de welstand ten tijde van het huwelijk, dat de moeder samenwoont met een nieuwe partner, dat de moeder inkomsten uit vermogen heeft en dat de moeder, zo zij thans al geen inkomsten uit arbeid heeft, zij zich die gezien haar opleiding en werkervaring in ieder geval kan verwerven. Bovendien ontbreekt voor de moeder de noodzaak om nog langer in [woonplaats] te blijven, waar de levensstandaard hoger is dan in Nederland. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist en gesteld dat haar behoefte € 6.700,- per maand bedraagt, gelet op de welstand tijdens het huwelijk en de kosten die zij thans voor haar levensonderhoud maakt.
16. Het hof overweegt het volgende. Nu de behoefte van de moeder door geen van beide ouders is geconcretiseerd, acht het hof het in dit geval redelijk voor het bepalen van de behoefte van de moeder aan alimentatie van de vader aan te knopen bij het netto gezinsinkomen in de in aanmerking te nemen periode. Het hof gaat daarbij uit van het netto maandinkomen, de netto vakantietoeslag, de netto prestatie bonus en de netto uitkering ineens in april, zoals deze zijn af te leiden uit de salarisspecificaties van de vader van april en juni tot en met augustus 2004. Nu van het tegendeel niet is gebleken, gaat het hof ervan uit dat de prestatiebonus en de uitkering ineens in april slechts één keer per jaar aan de vader worden verstrekt. De eenmalige uitkering als vermeld op de salarisstrook van april 2004 laat het hof buiten beschouwing, nu het kennelijk niet om een structurele uitkering gaat. Op deze inkomsten brengt het hof de kosten van de kinderen in mindering en het restant vermenigvuldigt het hof met 0,6. Aangezien de moeder ter terechtzitting heeft verklaard dat zij kan werken en zij bovendien reeds geruime tijd werkzaamheden verricht, zij het (vrijwel) onbetaald, acht het hof het redelijk dat zij zelf voor de helft in de aldus bepaalde behoefte voorziet. De vader heeft zijn stelling, dat de moeder inkomen uit vermogen heeft, niet nader onderbouwd, zodat het hof deze stelling verwerpt. De behoefte van de moeder aan alimentatie van de vader bedraagt dan € 1.003,- per maand.
Draagkracht
17. De rechtbank is in haar beschikkingen van 31 juli 2003 en 30 oktober 2003 uitgegaan van een netto maandinkomen van de vader van € 9.513,-, van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van zestig, respectievelijk zeventig. Voorts heeft zij de volgende maandlasten in aanmerking genomen: € 1.914,- aan woonlasten,
€ 250,-, respectievelijk € 125,- aan premie ziektekostenverzekering en € 100,- aan omgangskosten. De vader stelt nu dat zijn netto maandinkomen € 3.962,- bedraagt en voert thans – naast andere lasten – € 1.914,- per maand aan woonlasten, € 71,- per maand aan ziektekosten en € 5.192,- per maand aan omgangskosten op. Voorts stelt hij dat uitgegaan moet worden van de bijstandsnorm voor een gezin.
18. Voor de berekening van de draagkracht van de vader neemt het hof als uitgangspunt het bruto maandsalaris, zoals dat op de overgelegde salarisspecificaties van april, juni, juli en augustus 2004 staat vermeld en houdt het voorts rekening met een vakantietoeslag van 8%, de prestatiebonus en de uitkering ineens in april, zoals vermeld op de salarisspecificatie van april 2004. Het hof houdt geen rekening met de eenmalige uitkering in april 2004, nu het kennelijk niet om een structurele uitkering gaat. Aangezien er voor de vader in de in aanmerking te nemen periode geen wettelijke onderhoudsverplichting ten opzichte van de dochter van zijn partner bestond en niet is gebleken dat de partner niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, gaat het hof uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Eigenwoningforfait
19. Blijkens bijlage 3 bij de door de vader overgelegde draagkrachtberekening, zijnde de toelichting behorende bij de aangifte inkomstenbelasting 2003, bedraagt het eigenwoningforfait € 2.450,- en het hof zal met dit bedrag rekening houden.
Woonlasten
20. Nu de partner van de vader geacht wordt in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, zal het hof de woonlasten, te weten de rente van de hypothecaire geldlening, groot
€ 1.914,- per maand, verdelen naar rato van het inkomen van de vader en het fictieve inkomen van de partner, dat het hof in redelijkheid stelt op het wettelijk minimumloon bij een werkweek van veertig uur, en zal het alleen het deel van de woonlasten dat aldus voor rekening van de vader komt, in aanmerking nemen.
Premie ziektekostenverzekering en premie begrafenisverzekering
21. Om dezelfde reden als hiervoor onder woonlasten genoemd zal het hof geen rekening houden met de premie ziektekostenverzekering en de premie begrafenisverzekering, die de vader ten behoeve zijn partner voldoet. De premie ziektekostenverzekering voor de vader bedraagt blijkens de polis € 65,- per maand; de premie begrafenisverzekering € 14,- per maand. Met deze bedragen houdt het hof rekening, met dien verstande dat de nominale premie ziektekostenverzekering in de bijstandsnorm is verdisconteerd.
Premie levensverzekering/WAO-gat, schulden en herinrichtings- en advocaatkosten
22. Het hof houdt geen rekening met de last premie levensverzekering/WAO-gat, nu de vader deze onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, noch met de aflossing schulden, nu daarvan niet gebleken is dat het aangaan van de schuld zo noodzakelijk was, dat betaling ervan prevaleert boven de alimentatieverplichting, terwijl evenmin is gebleken dat de vader hierop daadwerkelijk aflost.
Het hof houdt evenmin rekening met de gestelde herinrichtingskosten, nu deze onvoldoende aannemelijk zijn geworden, noch met advocaatkosten, die in een familierechtelijke procedure niet als een noodzakelijke last worden beschouwd die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting, behoudens bijzondere omstandigheden, welke in het onderhavige geval niet zijn gebleken.
Kosten omgangsregeling
23. Nu niet gebleken is dat omgang daadwerkelijk heeft plaatsgehad in de in aanmerking te nemen periode, zal het hof met kosten van omgang geen rekening houden.
Conclusie alimentatie
24. Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de slotsom dat de draagkracht van de vader in de in aanmerking te nemen periode een kinderalimentatie toelaat van € 400,- per kind per maand en een partneralimentatie van € 1.003,- per maand. Gelet op de behoefte van de kinderen zoals overwogen in rechtsoverweging 14 en de behoefte van de moeder zoals overwogen in rechtsoverweging 16 acht het hof een kinderalimentatie van € 400,- per kind per maand en een partneralimentatie van € 1.003,- per maand redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Deze wijziging in behoefte en draagkracht, teweeggebracht door de aanzienlijke inkomensdaling aan de zijde van de vader acht het hof zodanig, dat de betreffende voorlopige voorzieningen, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kunnen blijven.
Overig
25. Gebruikelijk is om in familiezaken de kosten van partijen te compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze van af te wijken.
BESLISSING
Het hof:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de verzoeken A I, II, III, IV en V;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken A VIII en B;
bepaalt – met wijziging van de beschikking van 31 juli 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage – de door de vader aan de moeder te beta-len voorlopige kinder-alimentatie met ingang van 1 januari 2004 op € 400,- per kind per maand;
bepaalt – met wijziging van de beschikking van 30 oktober 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage – de door de vader aan de moeder te betalen voorlopige partneralimentatie met ingang van 1 januari 2004 op € 1.003,- per maand.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Tanja-van den Broek, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 22 december 2004.