ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5378

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/00582
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Savelbergh
  • A. Vonk
  • J. van Leijenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging navorderingsaanslag vermogensbelasting en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 oktober 2004 uitspraak gedaan in het beroep van A te Z (België) tegen de navorderingsaanslag vermogensbelasting opgelegd door de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P van de Belastingdienst. De navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting is vernietigd, wat betekent dat de onderhavige navorderingsaanslag ook vernietigd moet worden. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen verdere behandeling van het beroep nodig is.

Belanghebbende heeft tevens schadevergoeding gevraagd, maar het Hof heeft geoordeeld dat er geen aantasting van de eer of goede naam van belanghebbende heeft plaatsgevonden. De Inspecteur heeft in zijn uitlatingen de grens van het toelaatbare niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding is dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgesteld door de rechters M. Savelbergh, A. Vonk en J. van Leijenhorst.

De eerste mondelinge behandeling vond plaats op 1 april 2003, gevolgd door een nadere behandeling op 6 januari 2004. Het Hof heeft de kosten van het beroep vastgesteld op € 690, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak is aangetekend verzonden aan de partijen, die binnen zes weken beroep in cassatie kunnen instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft de navorderingsaanslag voor het jaar 1987, waarbij de Inspecteur een primitieve aanslag had opgelegd en later een teruggaaf had verleend. De navorderingsaanslag is verhoogd met 100 procent, maar de Inspecteur heeft besloten de verhoging kwijt te schelden tot 50 procent. Na bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd, wat leidde tot het beroep bij het Gerechtshof.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
26 oktober 2004
nummer BK-02/00582
UITSPRAAK
op het beroep van A te Z (België) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.
1. Beschikking, navorderingaanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een primitieve aanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een vastgesteld vermogen van ƒ 20.019.000. Nadien is bij beschikking op de voet van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 van die aanslag een teruggaaf verleend van ƒ 53.231. Vervolgens heeft de Inspecteur laatstgenoemd bedrag nagevorderd. De in de navorderingsaanslag begrepen belasting is op de voet van artikel 18, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot en met 1997, hierna: AWR) verhoogd met 100 percent. Bij zijn bij het opleggen van de navorderingsaanslag genomen beschikking heeft de Inspecteur besloten de verhoging kwijt te schelden tot op 50 percent.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingaanslag en de kwijtscheldingsbeschikking gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 27 oktober 2000 de navorderingsaanslag vernietigd. Op het daartegen door de staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 1 februari 2002, nr. 36.701, de uitspraak van voornoemd Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en de zaak voor een hernieuwd onderzoek in volle omvang en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
2.2. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 1 april 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.
Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 januari 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. De zaken met de nummers BK-02/00570, BK-02/00573, BK-02/00575-02/00576, BK-02/00578, BK-02/00582-02/00586 en BK-02/04531-02/04535 zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in één dier zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de overige zaken.
3. Overwegingen omtrent het geschil
Bij uitspraak van heden in de zaak met nummer BK-02/00570 is de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1986 vernietigd. Zulks brengt, naar tussen partijen niet in geschil is, mee dat de onderhavige navorderingsaanslag eveneens moet worden vernietigd. Het beroep behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten en schadevergoeding
4.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de zaken met de nummers BK-02/04534, BK-02/04535 en BK-02/00582 tot en met BK-02/00586 (navordering vermogensbelasting 1987 tot en met 1994) aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op
€ 4.830 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (5 punten
à € 322 x 2 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhangende zaken), waarvan te dezen een zevende deel, derhalve € 690 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
4.2.1. Belanghebbende heeft tevens verzocht om toekenning van een schadevergoeding. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat de Inspecteur heeft getracht de rechter te misleiden en belanghebbende heeft aangetast in zijn eer en goede naam.
4.2.2. Anders dan belanghebbende ziet het Hof, na bestudering van hetgeen de Inspecteur voor het Gerechtshof te Amsterdam en voor dit Hof mondeling en schriftelijk heeft aangevoerd, daarin geen aantasting van belanghebbendes eer en goede naam. Het Hof neemt daarbij mede in aanmerking dat in deze zaak zowel mogelijke kwade trouw (ten aanzien van de navordering) als mogelijke opzet of grove schuld (ten aanzien van de boete) van belanghebbende in het geding is, welke geschilpunten naar hun aard kunnen meebrengen dat de Inspecteur zich omtrent de persoon en het handelen van belanghebbende uitlaat in een voor belanghebbende onwelgevallige zin. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur echter in zijn uitlatingen de grens van het toelaatbare niet overschreden. Voorts is de Inspecteur gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht en is niet gesteld of gebleken dat deze door hem is geschonden.
4.2.3. Overigens is omtrent enig causaal verband tussen de door belanghebbende gestelde poging tot misleiding van de rechter door de Inspecteur en door belanghebbende geleden schade niets gesteld of gebleken.
4.2.4. Voor zover belanghebbende zijn vordering tot schadevergoeding mede baseert op het optreden van de Ontvanger geldt dat de Inspecteur daarvoor niet aansprakelijk kan worden gesteld.
4.2.5. Op grond van het vorenoverwogene wijst het Hof het verzoek om schadevergoeding af.
5. Beslissing
Het Gerechtshof
– vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de navorderingsaanslag en de kwijtscheldingsbeschikking, en
– veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 690, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Vonk en
Van Leijenhorst. De beslissing is op 26 oktober 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van Duijvendijk)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.