ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3828

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
316-R-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Duindam
  • A. Dusamos
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot duurzame ontwrichting van het huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen de vrouw en de man. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De man had op 29 juli 2003 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij hij ook verzocht om de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw met de man diende over te gaan tot verdeling van de gemeenschap, met inachtneming van Kaapverdisch recht.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de vrouw betoogd dat het huwelijk niet duurzaam is ontwricht, omdat zij en de man nog samenwonen, gezamenlijk eten en samen slapen. De man daarentegen stelde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat het huwelijk wel degelijk duurzaam ontwricht was. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet heeft erkend en dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de duurzame ontwrichting zouden onderbouwen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet heeft aangetoond dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en het hof heeft geen beslissing genomen op het subsidiaire verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie, aangezien de echtscheiding niet is bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak : 13 oktober 2004
Rekestnummer : 316-R-04
Rekestnr. rechtbank : 200496/F2 RK 03-2405
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. H. Koning.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 2 april 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 27 oktober 2003, welke beschikking op 3 februari 2004 aan haar is bete-kend.
De man heeft op 18 mei 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 11 mei 2004 en 25 augustus 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 september 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door mr. K.L. ten Have, advocaat te Rotterdam, en de man, bijgestaan door mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger be-roep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn op [datum] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
Bij verzoekschrift van 29 juli 2003 heeft de man bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Hij heeft onder meer verzocht de verdeling te bevelen van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap, voor zover die mocht zijn ontstaan, met benoeming van een notaris en onzijdige personen. De vrouw heeft geen ver-weer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgespro-ken. Verder is bepaald dat de vrouw met de man dient over te gaan tot verdeling van de ge-meenschap, met inachtneming van Kaapverdisch recht. Tevens is bepaald dat de man met in-gang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurder zal zijn van de echtelijke woning te [woonplaats].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is primair de echtscheiding en subsidiair de behoefte van de vrouw aan partnerali-mentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de man niet te ontvangen in zowel zijn verzoek tot echtscheiding als in zijn verzoek tot het beve-len van de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap. Ver-der verzoekt de vrouw - kennelijk subsidiair - een partneralimentatie vast te stellen van € 250,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij verzoekt primair de be-streden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een part-neralimentatie af te wijzen. Subsidiair refereert de man zich ten aanzien van de vaststelling van een partneralimentatie aan het oordeel van het hof.
4. De vrouw maakt bezwaar tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Zij stelt dat het huwelijk van partijen niet duurzaam is ontwricht. Daartoe heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat partijen nog onder één dak wonen, gezamenlijk eten en ook sa-men slapen.
5. De man volhardt in zijn standpunt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Wel-iswaar leven zij nog steeds in dezelfde woning, van een gezamenlijke huishouding is zijns in-ziens geen sprake. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij daartoe aangevoerd dat partijen aparte kamers hebben en ook vaak niet gezamenlijk eten. De man heeft verder desgevraagd ter terechtzitting aangegeven dat de reden voor het indienen van zijn inleidende verzoekschrift lag in het feit dat de vrouw zèlf op 31 augustus 2001 een voorlopige voorziening had aange-vraagd waarin het voornemen tot het starten van een echtscheidingsprocedure was verwoord.
6. Het hof overweegt als volgt. In het onderhavige geval ontkent de vrouw stellig dat sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Zij heeft de duurzame ontwrichting niet er-kend en evenmin heeft zij zich aan het oordeel van de rechter te dien aanzien gerefereerd. Dit brengt met zich mee dat het op de weg van de man lag om feiten en omstandigheden aan te voeren, die gedurende het huwelijk zijn voorgevallen en die volgens hem tot de duurzame ont-wrichting hebben geleid. Naar het oordeel van het hof heeft de man dergelijke feiten en om-standigheden niet gesteld. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat de reden voor indie-ning van het verzoekschrift tot echtscheiding enkel is gelegen in de omstandigheid dat ooit - ruim drie jaar geleden - de vrouw zelf een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Desge-vraagd heeft de man ter terechtzitting geen verklaring kunnen geven waarom hij drie jaar ge-wacht heeft met het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding, terwijl hij bovendien ver-klaard heeft dat hij zonder het vragen van voorlopige voorzieningen door de vrouw zelf geen initiatief zou hebben ontplooid om te komen tot echtscheiding. Het hof is van oordeel dat de duurzame ontwrichting onder deze omstandigheden niet is komen vast te staan. Aanvullende feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
7. Gelet op zowel de inhoud van de aan het hof overgelegde processtukken als op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht - zoals hiervoor weergegeven - en aldaar is gebleken, is naar het oordeel van hof niet vast komen te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam ont-wricht is. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en de inleidende verzoe-ken van de man alsnog afwijzen. Aan het subsidiaire verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partneralimentatie komt het hof derhalve niet toe.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
wijst de inleidende verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Dusamos en Labohm, bijge-staan door mr. Sierksma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 oktober 2004.