rolnummer 2200102304
parketnummer 0975745803
datum uitspraak 17 augustus 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 februari 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 augustus 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
afpersing, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Ter Hart heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen tot aan de in eerste aanleg toegewezen bedragen en dat aan de verdachte terzake van alle vorderingen schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdacht heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige overval op een tuindersfamilie en een daar aanwezige werknemer waarbij zij er niet voor zijn teruggedeinsd te dreigen met geweld en daadwerkelijk geweld te gebruiken jegens de slachtoffers. De verdachte en zijn mededaders waren bewapend met een pistool, een rubber hamer, een mes en een ijzeren staaf en zij waren vermomd met (bivak)mutsen en donkere brillen. Zij hebben eerst de vader en een zoon in de sorteerruimte van het vlakbij de woning gelegen bedrijf met geweld op de grond gewerkt en gedreigd hen dood te schieten. Ook een daar aanwezige werknemer werd gedwongen op de grond te gaan liggen, waarbij hun handen en/of voeten werden vastgetaped. Vervolgens bleef één van de overvallers achter in de sorteerruimte om deze drie slachtoffers te bewaken en zijn de overige overvallers de woning van de familie binnengedrongen, waar de moeder, vijf kinderen en de vriend van één van de dochters lagen te slapen. De moeder werd met een hard voorwerp krachtig op het hoofd geslagen, waardoor zij een bloedende hoofdwond opliep. Zij en alle in de woning aanwezige kinderen werden in een slaapkamer gedwongen. De moeder moest de inhoud van een portemonnee afgeven en een mobiele telefoon werd onder dwang door één van de kinderen afgegeven. Tal van zaken werden weggenomen op de wijze als in de bewezenverklaring weergegeven. Eén van de zoons kreeg te horen dat hij zou worden doodgeschoten als bleek dat hij intussen de politie had gebeld, waarop de in de woning aanwezige daders in de mobiele telefoon van die zoon controleerden of hij inderdaad niet de politie had gebeld. Vervolgens werd de deur van de slaapkamer op slot gedraaid, waarna de overvallers zijn weggegaan.
Feiten als de onderhavige worden door de slachtoffers in de regel als buitengewoon bedreigend ervaren en hebben niet zelden tot gevolg dat de slachtoffers nog geruime tijd de nadelige psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan zullen ondervinden, zeker als deze feiten in hun eigen huis hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft bij zijn handelen alleen oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en is volledig voorbij gegaan aan deze gevolgen van zijn handelingen voor de slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben hierbij elk medeleven of mededogen ten aanzien van de slachtoffers buitengesloten. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat hij er niet voor is teruggedeinsd om ook de in de woning aanwezige kinderen te bedreigen en slachtoffer te maken van het gebruikte geweld en ook dat de moeder het dreigement kreeg dat een van haar kinderen zou worden vermoord.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 juli 2004 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van feiten als de onderhavige. Daar staat tegenover dat verdachte zich een van de meest gewelddadige deelnemers aan dit delict heeft getoond.
Het hof is alles in aanmerking nemend van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en met name het aandeel van de verdachte daarin. Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals na te melden, vormt een passende en geboden reactie.
10. Beslissing op het verzoek strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2004 heeft de raadsvrouw een verzoek gedaan, zoals nader uiteengezet in haar op genoemde terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen, strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Gelet op het door het hof hierboven onder 9 overwogene, wijst het hof het verzoek van de raadsvrouw strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Het hof wijst tevens af het verzoek van de raadsvrouw strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof zijn de bezwaren tegen de verdachte en de gronden voor de voorlopige hechtenis, gelet op het hierboven onder 9 overwogene, nog onverkort aanwezig. Namens de verdachte zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht, noch zijn deze anderszins aannemelijk geworden, die van zodanig gewicht moeten worden geacht, dat het belang van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven het belang dat de gemeenschap heeft bij ononderbroken continuering van de voorlopige hechtenis.
11. Vordering tot schadevergoeding
A. In het onderhavige strafproces heeft A.P. [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van ? 3.420,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van 3.223,--.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
In het onderhavige strafproces hebben voorts A.N. [naam], A.M. [naam], M.C. [naam], J.J. [naam], A. de [naam2], J.A. [naam], E.J.B. [naam] (wettelijke vertegenwoordiger: A.N. [naam]) en R.J. [naam] (wettelijke vertegenwoordiger: A.N. [naam]),zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van respectievelijk 3.000,--, 2.500,--, 2.500,--, 2.500,--, 1.800, 1.800,--. 1.800,-- en 1.800,--.
In hoger beroep zijn deze vorderingen wederom aan de orde tot deze in eerste aanleg toegewezen bedragen.
Naar het oordeel van het hof hebben deze benadeelde partijen aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vorderingen van deze benadeelde partij zullen derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van 3.223,-- ten behoeve van het slachtoffer A.P. [naam], van een bedrag van 3.000,-- ten behoeve van het slachtoffer A.N. [naam], van een bedrag van 2.500,-- ten behoeve van het slachtoffer A.M. [naam], van een bedrag van 2.500,-- ten behoeve van het slachtoffer M.C. [naam], van een bedrag van 2.500,-- ten behoeve van het slachtoffer J.J. [naam], van een bedrag van 1.800,-- ten behoeve van het slachtoffer A. de [naam2], van een bedrag van 1.800,-- ten behoeve van het slachtoffer J.A. [naam], van een bedrag van 1.800,-- ten behoeve van het slachtoffer E.J.B. [naam] en van een bedrag van
1.800,-- ten behoeve van het slachtoffer R.J. [naam].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 56, 63, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAAR.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen tot het gevorderde bedrag van respectievelijk:
A.P. [naam], TWEEËNDERTIGHONDERD DRIEËNTWINTIG EURO,
A.N. [naam], DRIEDUIZEND EURO,
A.M. [naam], VIJFENTWINTIGHONDERD EURO,
M.C. [naam], VIJFENTWINTIGHONDERD EURO,
J.J. [naam], VIJFENTWINTIGHONDERD EURO,
J.A. [naam], ACHTTIENHONDERD EURO,
E.J.B. [naam] (wettelijke vertegenwoordiger: A.N. [naam]), ACHTTIENHONDERD EURO,
R.J. [naam] (wettelijke vertegenwoordiger: A.N. [naam]), ACHTTIENHONDERD EURO,
allen wonende aan de [adres] te Pijnacker,
en
A. de [naam2], wonende [adres] te Leidschendam, ACHTTIENHONDERD EURO,
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in verband met hun vordering hebben gemaakt
-welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van bovengenoemde benadeelden de volgende respectieve bedragen:
TWEEËNDERTIGHONDERD DRIEËNTWINTIG EURO,
DRIEDUIZEND EURO,
VIJFENTWINTIGHONDERD EURO,
VIJFENTWINTIGHONDERD EURO,
VIJFENTWINTIGHONDERD EURO,
ACHTTIENHONDERD EURO,
ACHTTIENHONDERD EURO,
ACHTTIENHONDERD EURO,
ten behoeve van de slachtoffers allen wonende aan de [adres] te Pijnacker, en
ACHTTIENHONDERD EURO,
ten behoeve van het slachtoffer wonende aan de [adres] te Leidschendam,
welke bedragen bij gebreke van betaling en verhaal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van respectievelijk:
ZESTIG DAGEN,
ZESTIG DAGEN,
VIJFTIG DAGEN,
VIJFTIG DAGEN,
VIJFTIG DAGEN,
DRIEËNTWINTIG DAGEN,
DRIEËNTWINTIG DAGEN,
DRIEËNTWINTIG DAGEN,
EENENTWINTIG DAGEN.
Bepaalt dat voorzover door de verdachte en/of (een van) zijn mededaders wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffers, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partijen de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Verheij, Le Clercq-Meijer en 't Hart in bijzijn van de griffier mr. Oudshoorn-Kloos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 augustus 2004.