ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3446

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200017004
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in het kader van een drugsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van moord en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben een man in koele bloede om het leven gebracht naar aanleiding van een drugsconflict. Ze hebben via Schiphol een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland ingevoerd. Het slachtoffer, die verantwoordelijk was voor de aflevering van de cocaïne, slaagde er niet in zijn taak te vervullen. De verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben het slachtoffer en een andere persoon van hun vrijheid beroofd om opheldering te verkrijgen over het verdwijnen van de cocaïne. Door middel van ernstige dreigementen hebben zij geprobeerd de cocaïne terug te krijgen. Uiteindelijk hebben zij het slachtoffer om het leven gebracht en zijn lichaam op een afgelegen plek achtergelaten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) gedurende een aanzienlijke periode hebben gehandeld in cocaïne. De verdachte heeft in hoger beroep geweigerd een verklaring te geven over de feiten, wat door het hof als leugenachtig werd beschouwd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

parketnummer 0975730203
datum uitspraak 8 september 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 23 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 augustus 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten.
Naar aanleiding van het namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer dat op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet bewezen kan worden dat de verdachte de hem onder 1,2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan overweegt het hof als volgt.
Uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
- op 7 januari 2003 omstreeks 07.05 uur werd in het Westerpark te Zoetermeer op een fietspad nabij de voetbalvelden van DWO het stoffelijk overschot aangetroffen van G.L. [naam slachtoffer]; uit ingestelde onderzoek bleek dat het slachtoffer diverse schotverwondingen aan de rug casu quo schouder had; in de directe nabijheid van de plaats waar het slachtoffer lag is enkele dagen later een tie-rip aangetroffen;
- het Westerpark is met een auto slechts te bereiken via de Voorweg en de Heuvelweg, welke laatste eindigt in een grote lus; ter hoogte van deze lus is de voetbalvereniging DWO gevestigd;
- een zoon van de medeverdachte [naam1] heeft in het verleden gevoetbald bij DWO;
- in de kleding van het slachtoffer werd een briefje aangetroffen met de tekst: "Munchen, naam: Kozma, tijd: 2.30, slot: NMR 964, vluchtnmr: 736 en Tex: 328382;
- op 2 januari 2003 werd door de douane te Schiphol in een transitcontainer een koffer aangetroffen inhoudende een
hoeveelheid van ongeveer 14 kilo cocaïne; op de aan de koffer bevestigde bagagelabel stonden dezelfde gegevens vermeld als op het in de kleding van het slachtoffer aangetroffen briefje;
- uit de verklaringen van de vriendin van het slachtoffer, M.G. [naam2], blijkt dat het slachtoffer sinds enige tijd contact had met de medeverdachte [naam1], dat een connectie van die [naam1] op Curaçao van plan was kilo's cocaïne Nederland binnen te brengen, dat het slachtoffer op zijn beurt een connectie had die op de luchthaven Schiphol werkt en dat het slachtoffer twee zwarte rugzakken moest leveren;
- uit de verklaringen van de aangever en medeverdachte R.M. [naam3] volgt dat op 2 januari 2003 een partij van 14 kilo cocaïne, afkomstig van de Nederlandse Antillen, Nederland binnen gesmokkeld zou worden; dat (een deel van) die partij cocaïne bestemd was voor de medeverdachte [naam1]; dat hij - [naam3] - werkzaam was bij de bagageafhandeling op Schiphol, dat hij van het slachtoffer een briefje had ontvangen met daarop de gegevens van de binnen te smokkelen koffer, dat hij de cocaïne uit de koffer zou moeten halen en in zwarte rugzakken moest stoppen en vervolgens aan het slachtoffer diende af te leveren; dat hij de bewuste koffer niet in de bagagekelder heeft kunnen vinden en dat hij rond 3 januari 2003 tezamen met het slachtoffer in een door de verdachte bestuurde auto - een witte stationwagen - vanuit Amsterdam naar Den Haag is vervoerd; dat tijdens deze rit het slachtoffer tegen [naam3] zei "leg het uit aan die heren, want wat die man moest komen doen heeft hij uitgesteld om te horen hoe het eigenlijk zat"; naderhand heeft [naam3] hieromtrent verklaard: "Ik begreep hieruit dat als hij de gelegenheid niet had gehad om mij aan te horen dat hij er al niet meer geweest was."; dat [naam3] vervolgens samen met het slachtoffer door de verdachte en de medeverdachte [naam1] in een woning aan de Boerhavestraat te Den Haag van zijn vrijheid beroofd is gehouden; [naam3] heeft naderhand hierover verklaard: "Roger (waarmee hij doelde op verdachtes medeverdachte [naam1]) zei tegen Poes (waarmee gedoeld wordt op het slachtoffer) dat als hij hem niet zo goed kende dat (het hof leest: dan) had hij niets uitgesteld"; dat aan [naam3] en het slachtoffer gedurende die vrijheidsberoving op niet mis te verstane wijze, onder meer door fysieke dreigementen, te kennen is gegeven dat het niet goed met hen zou aflopen indien "de blokken" (het hof begrijpt: de partij cocaïne) niet boven water zouden komen; dat er na enige tijd nog een derde persoon de woning aan de Boerhavestraat te Den Haag binnen was gekomen en dat die persoon hem - [naam3] - met de dood had bedreigd; dat hij de volgende dag, 4 januari 2003, door de verdachte en de medeverdachte [naam1], die toen nog steeds het slachtoffer bij zich hadden, op Schiphol is afgezet om opnieuw naar de bewuste koffer te gaan zoeken; dat hij die koffer wederom niet had kunnen traceren en gebeld heeft naar de medeverdachte [naam1] op een door deze aan hem verstrekt telefoonnummer; dat hij vervolgens het slachtoffer aan de telefoon heeft gekregen en dat hij het slachtoffer heeft horen zeggen "Jongen doe wat, doe wat. Ik zit in de problemen, anders gaan die gasten ons allemaal vermoorden".
- deze [naam3] na het tonen door de politie van een foto van E. [naam4] deze persoon herkent als de hiervoor bedoelde derde persoon, die hem in de woning met de dood had bedreigd;
- de verklaringen van [naam3] worden bevestigd door de inhoud van de door [naam4] afgelegde verklaringen; uit die verklaringen blijkt namelijk dat [naam4] op 2 of 3 januari 2003 de sleutel van de woning van zijn broer Elvin aan de Boerhavestraat [nummer] te Den Haag heeft uitgeleend aan de medeverdachte [naam1], dat [naam4] in die woning behalve de verdachte en de medeverdachte [naam1] het slachtoffer [naam slachtoffer] en [naam3] aantrof, dat de deur na zijn binnenkomst werd afgesloten, dat hij - [naam4] - begreep dat [naam3] een voor de medeverdachte [naam1] bestemde partij cocaïne moest ophalen van Schiphol, dat hij inderdaad tegenover [naam3] bedreigingen heeft geuit, dat hij de volgende dag in de woning het slachtoffer met de verdachte en de medeverdachte aantrof, dat er toen door de medeverdachte [naam1] samen met het slachtoffer buiten is gebeld naar [naam3] op Schiphol, dat het hem - [naam4] - duidelijk werd dat [naam3] niets gevonden had en dat hij begreep dat het niet goed met het slachtoffer zou aflopen omdat hij had gezien dat het slachtoffer op zijn gezicht was geslagen;
- uit de verklaringen van de ex-partner van [naam3], I.J. [naam5], blijkt dat het slachtoffer in de avonduren van 5 januari 2003 in gezelschap van twee Antilliaanse mannen, van wie een rasta-haar had, bij haar aan de deur is geweest op zoek naar [naam3]; deze getuige beschrijft dat het rechteroog van het slachtoffer blauw was hetgeen door de politie aan de hand van een bij de sectie gemaakte foto-opname van het slachtoffer wordt bevestigd;
- uit de verklaringen van M.G. [naam2], de vriendin van het slachtoffer bij wie hij meestal verbleef, blijkt voorts dat het slachtoffer haar voor het laatst op 3 januari 2003 heeft gebeld en zij daarna geen contact meer met hem heeft gehad, terwijl hij tijdens het laatste telefoongesprek had gezegd dat hij "straks" thuis zou komen;
- in de bij de medeverdachte [naam1] in gebruik zijnde auto van het merk Honda, type Prelude, is een papiertje aangetroffen met daarop "[telefoonnr.] Shiphol", hetgeen overeenstemt met het telefoonnummer van het slachtoffer;
- na onderzoek van de historische printgegevens van het bij de medeverdachte [naam1] in gebruik zijnde telefoonnummer is gebleken dat deze op 3 en 4 januari 2003 veelvuldig werd gebeld en enkele malen uitbelde; via de steunpaalgegevens bleek dat de medeverdachte [naam1] zich op die data zeer vermoedelijk in de directe omgeving van de Neherkade en de Rijswijkseweg te Den Haag bevond; de Boerhavestraat ligt in de directe omgeving daarvan;
- de verklaringen van [naam3], [naam4] en [naam5] vinden ondersteuning in de door de politie opgestelde tijdlijn waarin de historische printgegevens van de telefoonnummers van het slachtoffer, [naam3], [naam4], de verdachte en de medeverdachte [naam1].
Uit voormelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd kan naar het oordeel van het hof niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte en de medeverdachte [naam1] samen met het slachtoffer [naam slachtoffer] en [naam3] een partij van ongeveer 14 kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht, dat de koffer, waarin deze partij cocaïne was verstopt, door de douane vroegtijdig is onderschept, dat de verdachte en de medeverdachte [naam1] het slachtoffer verantwoordelijk hielden voor het verdwijnen van deze partij cocaïne, dat zij het slachtoffer gegijzeld hebben gehouden teneinde alsnog de cocaïne boven water te krijgen en dat zij hem hebben geliquideerd, nadat deze liquidatie eerst was uitgesteld. Een andere lezing van deze feiten en omstandigheden is mede door de proceshouding van de verdachte, die immers, zowel tegenover de politie als ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, heeft geweigerd een verklaring te geven voor de verschillende hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, terwijl deze naar het oordeel van het hof op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van de aan de verdachte onder 1,2 en 4 tenlastegelegde feiten, niet mogelijk gebleken.
Daar komt bij dat de verdachte op sommige punten leugenachtig heeft verklaard. De verdachte heeft namelijk zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard het slachtoffer [naam slachtoffer] niet te kennen en ook niet in de maand januari van het jaar 2003 betrokken te zijn geweest bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving te Den Haag. Dat deze verklaringen leugenachtig zijn, baseert het hof op de bovenstaande verklaringen van [naam3] en [naam4]. Het hof doet de voornoemde verklaringen van de verdachte meewerken tot het bewijs van het onder 4 ten laste gelegde, aangezien deze kennelijk bedoeld zijn ter bemanteling van de waarheid omtrent dit feit.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Medeplegen van moord;
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A (oud), van de Opiumwet gegeven verbod;
3. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B (oud), van de Opiumwet gegeven verbod;
4. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd;
en
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, meermalen gepleegd;
5.Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Ter Hart heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede dat de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 1. tot en met 5. zullen worden verbeurdverklaard en dat de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 6. en vermeld op de aanvulling van de beslaglijst zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte(n) een man in koele bloede van het leven beroofd naar aanleiding van een drugsconflict. De verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben via Schiphol een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland ingevoerd. Het slachtoffer, verantwoordelijk voor het afleveren van de cocaïne bij de verdachte en de zijnen, slaagde niet in het vervullen van zijn opdracht. De verdachte en zijn medeverdachte hebben hem en R.M. [naam3] van hun vrijheid beroofd om opheldering te verkrijgen omtrent het verdwijnen van de cocaïne en om, door het uiten van verschillende ernstige dreigementen, te bewerkstelligen dat deze bij hen terecht zou komen. De verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben vervolgens het slachtoffer om het leven gebracht en achtergelaten op een afgelegen plek. Zij hebben hierover lang kunnen nadenken doch hebben hun plan, dat van meet af aan voor het slachtoffer duidelijk was, toch ten uitvoer gebracht. Tevens heeft de verdachte gedurende een aanzienlijke periode gehandeld in cocaïne.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatie-register d.d. 26 juli 2004, meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder drugsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
11. Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen zoals aangegeven op de aan dit arrest gehechte kopie van de beslaglijst onder de nummers 1., 2., 4. en 5., te weten drie geldbedragen en twee grammenwegers, zullen worden verbeurdverklaard aangezien deze voorwerpen door middel van een strafbaar feit zijn verkregen dan wel met behulp daarvan een strafbaar feit is begaan.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte kopie van de beslaglijst onder nummer 6. en op de bijgevoegde aanvulling daarop, te weten twee hoeveelheden cocaïne, die bestemd zijn tot het begaan van een strafbaar feit, dienen te worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte kopie van de beslaglijst onder nummer 3., te weten een mobiele telefoon Motorola met een
Imeinummer eindigend op ***0548, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2 (oud), 10 en 13a van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 1., 2., 4. en 5..
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 6. en op de aanvulling op deze beslaglijst.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp zoals vermeld onder 3. op de beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door mrs Van Strien, Van den Berg en Van Kempen, in bijzijn van de griffier mr Brouwer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2004.