parketnummers 0975406203 en 0900408603
datum uitspraak 21 september 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat bij inleidende dagvaarding met parketnummer 0975406203, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, alsmede hetgeen in de inleidende dagvaarding met parketnummer 0900408603 vermeld staat. Van de nadere omschrijving tenlastelegging met parketnummer 0975406203 en van de inleidende dagvaarding met parketnummer 0900408603 zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze nadere omschrijving tenlastelegging en in de inleidende dagvaarding zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het hof zal die nummering in dit arrest aanhouden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep gesteld dat het Openbaar Ministerie in de vervolging van het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het zijns inziens hetzelfde feit betreft.
Het hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging reeds omdat de verdachte niet voor één van deze feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Nu ook overigens geen omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtui-gend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd.
Het hof acht de voorbereidingshandelingen met betrekking tot 100.000 MDMA-pillen in het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen, nu de voorbereiding naar 's hofs oordeel door de verdachte met anderen is getroffen met betrekking tot 100.000 XTC-pillen. Van algemene bekendheid is immers dat de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug haar effect, behalve aan MDMA, ook aan andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen kan ontlenen, welke mogelijkheid in de tenlastelegging -mede gezien de daarin genoemde feitelijkheden- niet is beoogd noch geboden.
De verdachte moet derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en een vervoermiddel voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dat bestemd is tot het plegen van dat feit.
4. Tot 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Vanaf 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Gras heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlaste-gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslag-genomene als vermeld in het vonnis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met anderen zestien kilogram amfetamine naar Groot-Brittanië uitgevoerd. Er waren door de verdachte en anderen al voorbereidingshandelingen getroffen voor de uitvoer van 20.000 MDMA-pillen. Voorts teelde de verdachte met anderen een hoeveelheid hennepplanten. Amfetamine en hennep zijn middelen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. Bovendien leidt het gebruik van en de handel in deze middelen veelal direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Handel in dergelijke stoffen, waarbij de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijke gewin, dient dan ook streng te worden bestraft.
Het hof is van oordeel dat derhalve alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld onder de nummers 1, 2 en 3 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2, 3 (oud), 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de voorwerpen, vermeld onder de nummers 1, 2 en 3 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Rijnberk, Mos-Verstraten en Schaafsma, in bijzijn van de griffier mr. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2004.
Mr. Schaafsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.