ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3427

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200016104
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Rijnberk
  • A. Mos-Verstraten
  • J. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel en wapenbezit met betrekking tot amfetamine, heroïne en XTC

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten met betrekking tot de handel in verdovende middelen, waaronder amfetamine, heroïne en XTC, en het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft samen met anderen verdovende middelen naar Groot-Brittannië uitgevoerd, waarbij een partij van dertig kilogram amfetamine is onderschept en een partij van zestien kilogram daadwerkelijk is uitgevoerd. Daarnaast zijn er voorbereidingshandelingen getroffen voor de uitvoer van 20.000 XTC-pillen. De verdachte heeft ook twee kilogram heroïne vervoerd en had op de dag van zijn aanhouding vier kilogram amfetamine en een revolver met munitie in zijn bezit. De raadsman heeft verweer gevoerd tegen de tenlastelegging, onder andere door te stellen dat deze nietig verklaard moest worden vanwege onduidelijkheid en gebrek aan specificiteit. Het hof heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij van is vrijgesproken. De straf is vastgesteld op zeven jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder de verbeurdverklaring van een Mercedes personenauto die is gebruikt bij de strafbare feiten.

Uitspraak

parketnummers 0975404803 en 0900408503
datum uitspraak 21 september 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat bij inleidende dagvaarding met parketnummer 0975404803, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, alsmede hetgeen in de inleidende dagvaarding met parketnummer 0900408503 vermeld staat. Van de nadere omschrijving tenlastelegging met parketnummer 0975404803 en van de inleidende dagvaarding met parketnummer 0900408503 zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze nadere omschrijving tenlastelegging en in de inleidende dagvaarding zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het hof zal die nummering in dit arrest aanhouden.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Nietigheid inleidende dagvaarding feiten 1, 4, 9 en 10
Feit 1
De raadsman heeft als verweer opgeworpen dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, daartoe stellende dat de tenlastelegging kwalificatief een mengeling is van verschillende delictsomschrijvingen en onvoldoende specifiek aangeeft welke feitelijke gedragingen welk strafbaar feit zou opleveren dan wel waardoor de delictsomschrijving van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet is vervuld.
Het hof volgt de stelling van de raadsman dat - zakelijk weergegeven - niet duidelijk is of binnenlandse of buitenlandse handel wordt verweten, niet nu uit de in de inleidende dagvaarding opgenomen tenlastelegging impliciet duidelijk is dat de steller daarvan beoogt de verdachte primair te verwijten dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan grensoverschrijdende handel in amfetamine vanuit Nederland naar Engeland en subsidiair en meer subsidiair de handel dan wel het aanwezig hebben daarvan in Nederland. Het ten laste gelegde verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben heeft onmiskenbaar primair betrekking op de handelingen ten behoeve van het exporteren van de tenlastegelegde amfetamine en - indien dit niet bewezen kan worden verklaard - op de "binnenlandse varianten".
Feit 4
De raadsman heeft voorts betoogd dat, nu in de tenlastelegging ter zake van dit feit geen keuze is gemaakt tussen de wettelijke varianten daarvan, de tenlastelegging aan nietigheid lijdt.
Ook hierin volgt het hof de raadsman niet. Voldoende duidelijk en voldoende feitelijk omschreven is het verwijt aan de verdachte dat hij, met anderen, betrokken is geweest bij de voorbereiding van een 'deal' ter zake van 8 kilogram heroïne, dan wel op een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feiten 9 en 10
De raadsman heeft tot slot betoogd dat de tenlastelegging nietig moet worden verklaard nu het gehele scala van voorbereidingshandelingen als vervat in artikel 10a van de Opiumwet ten laste is gelegd en geen keus is gemaakt tussen het trachten te bewegen van anderen om dat feit te plegen, behulpzaam te zijn, gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en om zelf of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen trachten te verschaffen en het voorhanden hebben van voorwerpen, middelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen en te verzuimen aan te geven welke feitelijkheden nu zijn bedoeld om te dienen ter vervulling van welke kwalificatie.
Nu duidelijk is dat aan de verdachte wordt verweten dat hij zich heeft bezig gehouden met de voorbereiding van de export van 100.000 respectievelijk 20.000 MDMA-pillen naar Groot-Brittannië, verwerpt het hof ook dit beroep op nietigheid.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is overigens gebleken dat de verdachte niet in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de strafbare feiten die hem door het openbaar ministerie worden verweten.
Nu naar 's hof oordeel de tenlastelegging ook overigens niet onduidelijk of innerlijk tegenstrijdig is, wordt het namens de verdachte gedane beroep op de nietigheid daarvan afgewezen.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtui-gend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 en 9 is tenlastegelegd.
Ook in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de door de verdachte en anderen getroffen voorbereidingshandelingen in de periode van 16 februari 2003 tot en met 27 februari 2003 betrekking hadden op acht kilogram heroïne, dan wel op een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht voorts de voorbereidingshandelingen met betrekking tot 100.000 MDMA-pillen in het onder 9 tenlastegelegde niet bewezen, nu de voorbereiding naar 's hofs oordeel door de verdachte met anderen is getroffen met betrekking tot 100.000 XTC-pillen. Van algemene bekendheid is immers dat de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug haar effect, behalve aan MDMA, ook aan andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen kan ontlenen, welke mogelijkheid in de tenlastelegging -mede gezien de daarin genoemde feitelijkheden- is beoogd noch geboden.
De verdachte moet derhalve van deze feiten worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 10 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsverweer en bewijsoverweging
Bewijsverweer
Namens de verdachte is betoogd dat terzake van het onder 8 tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden dat amfetamine is uitgevoerd nu alle betrokkenen spreken over "speed" en ook de ontvangers twijfelen aan de aard van de geleverde substantie.
Het hof deelt dat standpunt niet.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met "speed" het stimulerende middel amfetamine wordt bedoeld en niet een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Overigens verklaart de verdachte zelf ter terechtzitting op de vraag van het hof of hij 16 kilogram amfetamine met anderen naar Engeland heeft vervoerd: "Ja, dat klopt, want ik wilde daarmee aan de afnemers in Engeland dat transport van 30 kilogram amfetamine goedmaken" (het hof begrijpt: het transport van 30 kilogram amfetamine dat op 19 maart 2003 door de politie in beslag is genomen). Hoewel de amfetamine kennelijk niet van de "zuiverste" soort is, voert voorts de -uit een de telefoontaps blijkende- tweede test in Engeland tot de conclusie dat het 'spul' toch goed is (T/321).
Bewijsoverweging
Voorts heeft de raadsman opgeworpen dat ter zake van het onder 1 tenlastegelegde geen sprake is van een voltooid delict, nu de partij amfetamine bij een van de medeverdachten in Nederland in beslag is genomen en aldus vaststaat dat de verdovende middelen niet buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, noch zullen worden gebracht.
De raadsman ziet eraan voorbij dat artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet bepaalt -voor zover thans van belang- "(...) het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden (...)".
Gegeven die wettelijke omschrijving alsmede de extensieve interpretatie die in de jurisprudentie is gegeven aan handelingen gericht op grensoverschrijdende drugshandel, is het hof van oordeel dat te dezen sprake is van "buiten het grondgebied van Nederland brengen" in de betekenis die daaraan wordt gegeven in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn mededaders 30 kilogram van het tenlastegelegde verdovende middel aanwezig hadden, dat zij afspraken hadden gemaakt over het vervoeren daarvan naar Engeland, dat alles in gereedheid was gebracht en dat iedereen deed wat hij moest doen in verband met het opzet van de verdachte en zijn mededaders om de partij drugs naar Engeland te vervoeren. Dat slechts door tussenkomst van de politie de feitelijke uitvoer niet is doorgegaan, staat aan bewezenverklaring van dit feit niet in de weg.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
2 en 3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met een vuurwapen van categorie III, en:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
7. Tot 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Vanaf 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
8. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
10. Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en een vervoermiddel voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dat bestemd is tot het plegen van dat feit.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Gras heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslag-genomene als vermeld in het vonnis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meedere keren met anderen verdovende middelen naar Groot-Brittanië uitgevoerd: een partij van dertig kilogram amfetamine is onderschept en een partij van zestien kilogram is daadwerkelijk uitgevoerd. Er waren door de verdachte en anderen al voorbereidings-handelingen getroffen voor de uitvoer van 20.000 XTC-pillen. Voorts heeft hij met anderen twee kilogram heroïne vervoerd, zodat deze bij de verdachte thuis op kwaliteit kon worden getest, en diezelfde partij een paar dagen later verkocht en afgeleverd. Met anderen teelde de verdachte een hoeveelheid hennepplanten en op de dag van zijn aanhouding had hij thuis vier kilogram amfetamine en onbevoegd een revolver en munitie voorhanden.
Amfetamine, heroïne, MDMA en hennep zijn middelen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid.
Bovendien leidt het gebruik van en de handel in deze middelen veelal direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Handel in dergelijke stoffen, waarbij de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijke gewin, dient dan ook streng te worden bestraft. Zo ook het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen, nu dit escalatie van situaties en het intreden van onomkeerbare gevolgen in de hand werkt.
Het hof is van oordeel dat derhalve alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
13. Beslag
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een Mercedes personenauto, vermeld onder nummer 4 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal worden verbeurdverklaard, nu het een voorwerp betreft met behulp van welke het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan. Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurd-verklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld onder de nummers 6, 7 en 8 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 6 bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 5 en 9 tot en met 29 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 (oud), 2, 3 (oud), 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet, alsmede op de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 en 9 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 10 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het voorwerp, vermeld onder nummer 4 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen, vermeld onder de nummers 6, 7 en 8 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave van de voorwerpen, vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 5 en 9 tot en met 29 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Rijnberk, Mos-Verstraten en Schaafsma, in bijzijn van de griffier mr. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2004.
Mr. Schaafsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.