ECLI:NL:GHSGR:2004:AR2998

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/03041
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Vonk
  • A. Antonis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop van kapitaalverzekering met lijfrenteclausule en het vertrouwensbeginsel in de belastingheffing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 september 2004, staat de afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule centraal. De belanghebbende, mevrouw [X], had in het kader van haar echtscheiding een kapitaalverzekering ontvangen. Bij het indienen van haar aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2001, gaf zij een bedrag van € 13.336 aan dat op deze polis was uitgekeerd. De Belastingdienst had eerder een voorlopige aanslag opgelegd, maar na een bezwaarschrift van de belanghebbende, waarin zij om herstel vroeg, werd de aanslag verminderd.

De Inspecteur had in een eerdere correspondentie aangegeven dat de polis door boedelscheiding was toegescheiden en dat dit geen inkomen zou zijn. Echter, bij de definitieve aanslag werd het uitgekeerde bedrag wel tot het belastbare inkomen gerekend. De belanghebbende stelde dat zij op het standpunt van de Inspecteur had vertrouwd, wat leidde tot de vraag of het vertrouwensbeginsel hier van toepassing was.

Het Gerechtshof oordeelde dat de belanghebbende, als leek op fiscaal gebied, mocht afgaan op de conclusie van de Inspecteur. Het Hof vond dat de Inspecteur, door het initiatief te nemen om de onbelastbaarheid van de polis ter sprake te brengen, een standpunt had ingenomen dat de belanghebbende redelijkerwijs mocht vertrouwen. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 14.730. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
15 september 2004
nummer BK-03/03041
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ [P], op het bezwaar-schrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 1 september 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is belanghebbende, alsmede [A] namens de In-specteur verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof:
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
? vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.730;
? veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 20, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechts-persoon die deze kosten moet vergoeden, en
? gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. In het kader van de echtscheiding van belanghebbende is aan haar een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de polis) toegescheiden. De op die polis betaalde premie is door belanghebbendes toenmalige echtgenoot destijds op zijn in-komen in mindering gebracht.
2. Voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.066. In dat bedrag is begrepen een bedrag van (omgerekend) € 13.336 ter zake een bedrag dat op de polis is uitgekeerd.
3. Op 31 januari 2002 is bij de Centrale Beheereenheid Infor-matiesystemen van de Belastingdienst een renseignement van de Levensverzekeringsmaatschappij Maatschappij Stad Rotterdam N.V. binnengekomen waarin wordt medegedeeld dat op 12 oktober 2001 een bedrag van ƒ 29.389,55 (€ 13.336) aan belanghebbende is uitgekeerd. De opgave is op 23 mei 2002 opgenomen in het elec-tronische dossier van belanghebbende bij de eenheid waaronder zij ressorteert.
4. Bij het invullen van de aangifte heeft belanghebbende ge-bruik gemaakt van de dienstverlening van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft de polis en het bankafschrift van de bij-schrijving van het op haar rekening gestorte bedrag ter zake van de uitkering op de polis op 10 april 2002 aan de behande-lend ambtenaar laten zien. Omtrent de belastbaarheid daarvan is destijds geen duidelijkheid ontstaan, ook niet na ruggespraak binnen de Belastingdienst. Uiteindelijk heeft belanghebbende, het zekere voor het onzekere nemend, besloten ter zake van de uitkering het onder 2 genoemde bedrag in de aangifte op te ne-men.
5. Gedagtekend 13 juni 2002 heeft belanghebbende aan de In-specteur een brief geschreven waarin zij schrijft, voor zover van belang:
“Geachte heer [B],
Ik heb op 10 april 2002 mijn aangifte via Het Belastingkantoor in [P] op diskette laten invullen. Ik heb toen de koopsompolis, die mij toegescheiden is door de uitspraak van de inboedelscheiding netjes opgegeven. Nu heden blijkt, dat ik mijn advocaat zelf moet betalen, dus die kosten gaan van de koopsompolis af. Hier is bij de aangifte geen rekening gehouden, dus krijg ik één dezer dagen de aanslag binnen. Ik vraag u om herstel van mijn aangifte. (...)”
6. Aan belanghebbende is op 21 juni 2002 een voorlopige aan-slag over het onderhavige jaar opgelegd. Naar aanleiding daar-van heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, betref-fende een punt dat thans niet meer in geschil is. Voorts ver-zocht belanghebbende wederom om ter zake van de polis alsnog een bedrag aan aftrekbare kosten in mindering op het aangegeven bedrag te brengen in verband met de kosten van de advocaat die belanghebbende heeft moeten maken ter verwerving van de polis. Belanghebbende verwijst in het bezwaarschrift naar als bijlage meegestuurde copieën van brieven die zij eerder heeft geschre-ven.
7. In een schriftelijk verzoek om informatie van 18 september 2002 naar aanleiding van het onder 6 bedoelde bezwaar, schrijft de Inspecteur onder meer:
“Overigens vraag ik mij af of deze inkomsten terecht zijn aangegeven als inkomsten. U schrijft namelijk over een koopsompolis die u is toegescheiden door inboedelscheiding. Als juist is dat deze door boedel-scheiding is toegekend en niet als een vorm van alimentatie zou dit mijns inziens geen inkomen zijn. Ik ver-zoek u daarom de bewijsstukken van de inboedelscheiding toe te zenden.”
8. Na verstrekking van de correspondentie met betrekking tot de boedelscheiding waaronder een proces-verbaal van de arron-dissementsrechtbank te [Y], schrijft de Inspecteur op 2 oktober 2002 onder meer:
“Verder blijkt uit de door u toegezonden gegevens dat de polis u door boedelscheiding is toebedeeld. Dit betekent mijns inziens dat er geen sprake is van inkomsten. Dit betekent dat het door u opgegeven bedrag van € 13.336 op het inkomen in mindering kan worden gebracht.”
9. De voorlopige aanslag is op 13 december 2002 overeenkom-stig het vorenstaande verminderd.
10. Bij de regeling van de definitieve aanslag heeft de In-specteur, na raadpleging van het renseignement, de aanslag vastgesteld met inachtneming van het uitgekeerde bedrag uit de polis. Tegen die aanslag is belanghebbende in bezwaar gekomen en, na afwijzing daarvan, in beroep.
11. In geschil is of het op de polis uitgekeerde bedrag te-recht tot het belastbare inkomen uit werk en woning is gere-kend.
12. Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur op goede gronden heeft betoogd dat de onderhavige inkomsten onder de Wet inkom-stenbelasting 2001 tot het belastbare inkomen uit werk en wo-ning behoren.
13. Desalniettemin kunnen de algemene beginselen van behoor-lijk bestuur aan de heffing is de weg staan. Op de hierna ver-melde gronden heeft belanghebbende terecht een (impliciet) be-roep gedaan op het vertrouwensbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
14. In het algemeen is de inspecteur niet ertoe verplicht bij de vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een zelfde standpunt in te nemen als ten grondslag ligt aan een ten aanzien van dezelfde belastingplich-tige vastgestelde voorlopige aanslag of een vermindering daar-van. Aan een zodanige gebondenheid staan aard en wijze van tot-standkoming van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan in de weg. De voorlopige aanslag schept slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en hij pleegt - in overeenstemming met de des-betreffende wettelijke voorschriften - te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan ligt een grondig onderzoek van de zijde van de belastingadministratie derhalve niet voor de hand.
De evenvermelde regel dient echter uitzondering te lijden in-dien de belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aan-nemen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. De enkele omstan-digheid dat, nadat een belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, een voorlopige aanslag wordt opgelegd of verminderd overeenkomstig het door hem daarover ingenomen standpunt, is op zichzelf on-voldoende reden voor een uitzondering als hier bedoeld.
15. In zijn algemeenheid dient de Belastingdienst ten aanzien van de dienstverlening bij het doen van aangifte alsmede bij het behandelen van bezwaarschriften tegen voorlopige aanslagen de nodige vrijheid van handelen te worden gegund, in die zin dat verstrekking van informatie en behandeling van bezwaar-schriften zodanig ongedwongen kan geschieden dat die dienstver-lening optimaal kan worden benut.
16. De gerechtvaardigheid van belanghebbendes vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij haar de indruk hebben kunnen wekken dat het standpunt van de Inspecteur be-treffende de onderhavige aangelegenheid berust op een bewuste standpuntbepaling. In het onderhavige geval acht het Hof van belang dat het de Inspecteur is geweest die het initiatief heeft genomen de onbelastbaarheid van de polis ter sprake te brengen en op basis van de door belanghebbende verstrekte be-scheiden uitdrukkelijk en gemotiveerd tot de conclusie is geko-men dat sprake is van onbelastbaarheid. Het Hof is in dat ver-band van oordeel dat belanghebbende, die een leek is op fiscaal terrein, mocht afgaan op die conclusie van de Inspecteur, als deskundige op fiscaal gebied. Voorts mocht belanghebbende ervan uitgaan dat de Inspecteur over alle relevante informatie be-schikte die hij nodig had om tot zijn standpuntbepaling te ko-men. Tijdens het invullen van de aangifte heeft zij immers de polis en het bijschrijven van het uitgekeerde bedrag aan de ambtenaar die haar behulpzaam was getoond. In haar brief van 13 juni 2002, die kennelijk is gericht aan de ambtenaar die haar behulpzaam is geweest bij het invullen van de aangifte, heeft zij aan die hulp gerefereerd. In haar bezwaarschrift heeft zij copieën meegestuurd van eerdere brieven, waaronder kennelijk ook de brief van 13 juni 2002. Ten slotte heeft zij naar aan-leiding van het verzoek van de Inspecteur hem nadere informatie toegestuurd. Dat de Inspecteur ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift het renseignement niet heeft geraadpleegd had zij niet hoeven te beseffen.
Hiervan uitgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende op grond van voormelde feiten en omstandigheden er redelijkerwijs op heeft kunnen en mogen vertrouwen dat de Inspecteur na een grondig onderzoek van alle relevante feiten tot een weloverwo-gen standpuntbepaling is gekomen dat ertoe heeft geleid dat het aangegeven bedrag niet in de heffing is betrokken. Het bij be-langhebbende gewekte vertrouwen dient in rechte te worden be-schermd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve.
17. Het beroep is gegrond. Bijgevolg dient de aanslag te wor-den verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.730.
19. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuurs-recht, vast op € 20 wegens reiskosten. Van overige voor vergoe-ding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
Ook dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belang-hebbende te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Vonk. De beslissing is op 15 september 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegen-woordigheid van de griffier.
(Antonis) (Vonk)
Aangetekend aan
Partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.