ECLI:NL:GHSGR:2004:AQ6573
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Pannekoek-Dubois
- A. Gerretsen-Visser
- J. van Leuven
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep in een familierechtelijke zaak met betrekking tot omgangsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek om een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door procureur mr. L.E. Leunissen, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin een tijdelijke omgangsregeling was vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door procureur mr. M.J. Mons, was verweerder in deze procedure. De Raad voor de Kinderbescherming was als belanghebbende aangemerkt in deze zaak.
Het hof overwoog dat de rechtbank in haar beschikking een tussenbeschikking had gegeven en dat op basis van artikel 358 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hoger beroep tegen tussenbeschikkingen niet is toegelaten, tenzij de rechter anders bepaalt. Het hof concludeerde dat de rechtbank geen expliciete mogelijkheid voor hoger beroep had gegeven en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Dit betekende dat de moeder niet in haar verzoek werd ontvangen, en de eerdere beslissing van de rechtbank bleef staan.
De zaak had betrekking op de omgangsregeling tussen de vader en het kind, waarbij de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling. Het hof benadrukte dat de contacten tussen de vader en het kind onderdeel uitmaakten van het rapport dat de raad moest opstellen, en dat de beslissing omtrent de omgangsregeling afhankelijk was van dit rapport. De moeder had verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat de rechtbank geen eindbeslissing had genomen, waardoor het hoger beroep niet ontvankelijk was.