ECLI:NL:GHSGR:2004:AQ6571
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Pannekoek-Dubois
- A. Gerretsen-Visser
- J. van Leuven
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep in gezagskwestie na echtscheiding
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep van de moeder in een gezagskwestie na echtscheiding. De moeder had op 21 januari 2004 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 12 december 2003, waarin de gewone verblijfplaats van het kind voorlopig bij de vader was vastgesteld. De rechtbank had de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats van het kind en de omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder. De moeder verzocht primair de bestreden beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen, subsidiair vroeg zij om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. De vader had geen verweerschrift ingediend en refereerde zich aan het oordeel van het hof over de appellabiliteit van de beschikking.
Het hof oordeelde dat de moeder ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de beslissing van de rechtbank was gebaseerd op feiten die losstonden van de onderzoeksopdracht aan de Raad. Het hof benadrukte dat de voorlopige verblijfplaats van het kind niet meer ongedaan kon worden gemaakt zonder hoger beroep. Het hof overwoog dat het onderzoek van de Raad zich in een afrondende fase bevond en dat er geen acute bedreiging voor het kind was. Daarom werd het primaire verzoek van de moeder afgewezen en werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing werd genomen op 21 juli 2004, waarbij de betrokken rechters de beschikking uitspraken in het belang van het kind.