ECLI:NL:GHSGR:2004:AP0119

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/00003
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Biemond
  • Van Lingen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting 2001 en toepassing hardheidsclausule

Op 26 februari 2004 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende X tegen de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, opgelegd op basis van een verzamelinkomen van € 11.889. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij zijn bestreden uitspraak. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 februari 2004, waarbij beide partijen aanwezig waren.

Belanghebbende, die tot en met 2000 in dienst was bij A, kreeg in september 2000 te horen dat haar filiaal per 31 december 2000 zou sluiten. In verband met dreigend ontslag heeft zij haar werkgever aangeklaagd bij de Kantonrechter, maar haar vordering werd afgewezen. In 2001 en 2002 heeft belanghebbende kosten voor rechtsbijstand gemaakt, die zij in aftrek wilde brengen op haar belastbare loon. De Inspecteur heeft dit echter ontkend.

Het Gerechtshof oordeelde dat de Wet op de inkomstenbelasting 2001 geen mogelijkheid biedt om deze kosten in aftrek te brengen. De rechter kan de wet niet op zijn billijkheid beoordelen, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. Daarnaast werd een beroep op de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen afgewezen, omdat de toepassing hiervan voorbehouden is aan de Minister van Financiën. Het Hof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is vastgesteld door mr. Biemond en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier Van Lingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
26 februari 2004
nummer BK-03/00003
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 februari 2004, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is tot en met het jaar 2000 in dienst-betrekking bij A te Y. In September van dat jaar krijgt zij te horen dat het filiaal waar zij werkzaam is, in verband met slechte bedrijfsresultaten, per 31 december 2000 zal worden gesloten.
2. In verband met dreigend ontslag daagt belanghebbende haar werkgever voor de Kantonrechter te Y. Bij vonnis van de Kantonrechter van 6 maart 2002 wordt belanghebbendes vordering afgewezen en wordt zij veroordeeld in de proceskosten ter grootte van € 975. In het jaar 2001 en 2002 ontvangt belanghebbende declaraties wegens verleende rechtsbijstand van mr. B, advocaat te Y, voor een bedrag van in totaal € 4.959.32.
3. Aan belanghebbende is met dagtekening van 5 september 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd naar een verzamelinkomen van
€ 11.889. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
4. Belanghebbende is van de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Tussen partijen is in geschil of de in 2 genoemde proceskosten en kosten voor rechtsbijstand op het belastbaar loon in aftrek kan worden gebracht, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. De Wet op de inkomstenbelasting 2001 biedt geen mogelijk-heid tot het op het belastbare loon in aftrek brengen van kosten ter verwerving, inning en behoud van het loon. Aldus is tussen partijen ook niet in geschil dat de aanslag overeenkomstig de wettelijke bepalingen is opgelegd. Nu het de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet is toegelaten de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen, is het beroep in zoverre derhalve ongegrond.
6. Voor zover de grieven van belanghebbende moeten worden verstaan als een beroep op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: hardheidsclausule), inhoudende dat tegemoet moet worden gekomen een zich in haar geval voordoende onbillijkheid van overwegende aard, falen zij eveneens. De bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Een beroep op de hardheidsclausule, die immers een onbillijkheid van de wet impliceert, kan dan ook niet met vrucht aan de belastingrechter worden voorgelegd. Ook in zoverre is het beroep derhalve ongegrond.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 26 februari 2004 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen.
(Van Lingen) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.