GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
22 april 2004
nummer BK-01/03252
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de In-specteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 april 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Kort na afloop van de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende zich gemeld bij de balie van het Gerechtshof.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een, naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.317, ofwel € 11.488;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 322, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 27,23 te vergoeden.
1. De gemachtigde van belanghebbende bleek op weg naar de zitting vertraging te hebben opgelopen. Met name gezien de uitkomst van deze procedure kan evenwel niet worden geconcludeerd dat belanghebbende in haar procesbelangen is geschaad. Het Hof ziet dan ook geen reden de zaak aan te houden.
2. Op 21 februari 2000 doet de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende telefonisch de volgende opgave van verreke-ning van verliezen, als bedoeld in artikel 51 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet):
Onverrekende verliezen per 1 januari 1997 ƒ 57.389
Verrekend met het inkomen over 1997 - 28.402
Onverrekende verliezen per 31 december 1997 ƒ 28.987
3. Met dagtekening van 10 juni 2000 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 opgelegd. Op het aanslagbiljet is onder meer het volgende vermeld:
"Het totaalbedrag van de nog te verrekenen verliezen op 1 januari 1998 is vastgesteld op ƒ 28 987, waarvan ƒ 28 987 onbeperkt verrekenbaar en ƒ 0 beperkt verrekenbaar.
Bij de vaststelling van uw belastbare inkomen is rekening gehouden met verlies dat u in andere jaren heeft geleden. In totaal is ƒ 25 105 verrekend, waarvan ƒ 25 105 onbeperkt verrekenbaar en ƒ 0 beperkt verrekenbaar.
Het totaalbedrag van de nog te verrekenen verliezen op 31 december 1998 is vastgesteld op ƒ 3 882, waarvan ƒ 3 882 onbeperkt verrekenbaar en ƒ 0 beperkt verrekenbaar.
Toelichting bij uw vastgestelde belastbare inkomen en de verrekening van verliezen. Het bedrag van het verlies en/of het bedrag van de nog te verrekenen ver-liezen is op grond van art. 51a resp. 52a van de Wet op de inkomstenbelasting vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen deze beschikking(en) kunt u binnen zes weken bezwaar maken bij de inspecteur."
4. Voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 25.317. Daarbij heeft zij een bedrag van ƒ 3.882 als te verrekenen verliezen op haar inkomen in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de te verrekenen verliezen niet in aftrek toegelaten en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.199. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
5. Belanghebbende is van de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het bedrag van de te verrekenen verliezen terecht niet in aftrek heeft toegelaten, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
6. Ter motivering van haar standpunt heeft belanghebbende - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de in 2 bedoelde telefonische opgave van de Inspecteur door haar niet te controleren is en ook niet aansluit bij hetgeen is vermeld op het aanslagbiljet voor het jaar 1998, doch dat de Inspecteur met die opgave en met bedoelde vermelding op het aanslagbiljet bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt dat het op het aanslagbiljet vermelde bedrag van ƒ 3.882 als te verrekenen verliezen bij het vaststellen van het belastbare inkomen voor het onderhavige jaar in aanmerking kan worden genomen.
7. Ter motivering van zijn standpunt heeft de Inspecteur het volgende aangevoerd.
7.1 Alle verliezen van belanghebbende zijn verrekend met de inkomens over de aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren. Met het inkomen over het onderhavige jaar kan derhalve geen verlies meer worden verrekend.
7.2 De in 2 bedoelde opgave, alsmede het op het aanslagbiljet voor het jaar 1998 vermelde bedragen van nog te verrekenen verliezen per 1 januari 1998 en per 31 december 1998 zijn onjuist.
7.3 Tegen de in 7.2 bedoelde vermeldingen staat geen rechts-gang open, zodat belanghebbende niet-ontvankelijk had behoren te worden verklaard in haar bezwaar.
8. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een, naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.317. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en voorts dat belanghebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar bezwaar.
9. De in 7.3 omschreven stelling van de Inspecteur dient kennelijk aldus te worden verstaan dat de vermeldingen op het aanslagbiljet voor het jaar 1998, betreffende de bedragen van de nog te verrekenen verliezen per 1 januari 1998 en 31 december 1998, geen beschikkingen zijn, dan wel geen deel kunnen uitmaken van één of meer beschikkingen, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, of artikel 52a, eerste lid, van de Wet. Wat er zij van de juistheid van deze stelling, zij kan niet leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van belanghebbende in haar bezwaar omdat het bezwaar van belanghebbende niet was gericht tegen deze vermeldingen maar tegen de onderhavige aanslag, zijnde de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. Feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat belanghebbende anderszins niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar bezwaar zijn gesteld noch gebleken.
10. De Inspecteur heeft zijn stelling, inhoudende dat tegen het op een aanslagbiljet vermelde bedrag van nog te verrekenen verliezen geen rechtsmiddel openstaat, geschraagd met een beroep op artikel 52a, derde lid, van de Wet, alwaar is bepaald dat rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, uitsluitend betrekking kunnen hebben op toepassing van artikel 51, alsmede, indien geen belasting is verschuldigd, tegen de grootte van het verrekende bedrag en, naar de Inspecteur stelt, derhalve niet tegen het nog te verrekenen bedrag. Dit verweer wordt verworpen. Het bepaalde in de artikelen 51a en 52a van de Wet heeft tot doel de belastingplichtige zo optimaal mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden omtrent de omvang van de te verrekenen verliezen en daardoor omtrent de omvang van eventueel nog resterende voorwaarts te verrekenen verliezen. Met het vermelden van een onjuist bedrag aan nog te verrekenen verliezen wordt de beoogde rechtszekerheid geweld aangedaan. Voorts laat het in 3 vermelde geen andere gevolgtrekking toe dan dat al hetgeen dat op het aanslagbiljet voor het jaar 1998 aangaande de verrekening van verliezen is vermeld zodanig is geredigeerd dat dit in zijn geheel dient te worden aangemerkt als behorend tot de voor dat jaar, op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Wet, genomen beschikking. Voorts wordt in de bij deze beschikking behorende rechtsmiddelverwijzing ook verwezen naar het bedrag van de nog te verrekenen verliezen.
11. Op grond van het in 10 overwogene moet worden geoordeeld dat het op het aanslagbiljet voor het jaar 1998 vermelde bedrag van de nog te verrekenen verliezen per 31 december 1998 behoort tot de voor dat jaar genomen beschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Wet. Voorts voldoet het door belanghebbende ingestelde beroep aan de daartoe gestelde voorwaarde van artikel 52a, derde lid, van de Wet, namelijk het al dan niet verrekenen van de bij beschikking vastgestelde te verrekenen verliezen met het inkomen over een volgend jaar. Het vastgestelde bedrag aan nog te verrekenen verliezen per 31 december 1998 ter grootte van ƒ 3.882, dient dan ook op het inkomen over het onderhavige jaar in mindering te worden gebracht. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
12. Op grond van al het vorenoverwogene is het beroep van belanghebbende gegrond en dient de aanslag te worden verminderd tot een, naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.317, ofwel € 11.488.
13. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuurs-recht en de daarbij behorende bijlage, vast op 322 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 0,5 (gewicht van de zaak)). Het Hof merkt daarij op dat het in 1 vermelde aanleiding geeft om bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding ook een punt toe te kennen voor het bijwonen van de zitting.
14. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 27,23 te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 22 april 2004 door mr. Van Walderveen en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen.
(Van Lingen) (Van Walderveen)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.