ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9510
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Savelbergh
- De Fouw
- Rechtspraak.nl
Belastingaanslag en de behandeling van verkoopopbrengst woning in de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 april 2004, gaat het om een beroep van mevrouw X tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2004 in Middelburg, waar belanghebbende en A namens de Inspecteur aanwezig waren. Het Gerechtshof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de eerdere uitspraak en vermindert de aanslag tot een verzamelinkomen van € 14.258, bestaande uit inkomen uit werk en woning van € 12.591 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.667. Tevens wordt de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft op 13 mei 2001 een appartement gekocht in Z, dat in aanbouw was. Voor de aankoop had zij een overbruggingskrediet van ƒ 200.000 afgesloten. Op 30 november 2001 heeft zij haar woning in R verkocht en ontving zij na verrekening een bedrag van ƒ 224.178 op haar bankrekening. De vraag in geschil is of de verkoopopbrengst van de woning terecht tot de rendementsgrondslag is gerekend. Belanghebbende stelt dat zij op basis van informatie van de belastingtelefoon had aangenomen dat deze opbrengst niet tot de rendementsgrondslag zou behoren.
Het Hof oordeelt dat de opbrengst van de vroegere eigen woning terecht tot de rendementsgrondslag is gerekend. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat de Inspecteur niet gebonden is aan onjuiste informatie verstrekt door de belastingadministratie, tenzij de belastingplichtige geen schade heeft geleden. In dit geval heeft belanghebbende geen schade geleden, waardoor haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan worden gehonoreerd. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, maar gelast wel de vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.