ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9508

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/00847
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Savelbergh
  • J. de Fouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwensbeginsel bij ziektekosten in Zwitserland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 april 2004 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de aftrekbaarheid van ziektekosten door een belanghebbende die in Zwitserland een kuur heeft ondergaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2004 in Middelburg, waar de belanghebbende, zijn echtgenote en dochter, alsook een vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende had in 1999 aangifte gedaan met een belastbaar inkomen van ƒ 32.792, waarbij hij een aanzienlijk bedrag aan ziektekosten in mindering had gebracht. De Inspecteur had echter een deel van deze kosten, met name de verblijfskosten in Zwitserland, niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot een belastbaar inkomen van ƒ 62.761.

Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur een deel van de verblijfskosten alsnog in aftrek toegestaan, maar de resterende kosten bleven in geschil. Het Hof oordeelde dat de huurkosten van het appartement in Zwitserland, dat niet als verpleeginrichting kan worden aangemerkt, niet als ziektekosten konden worden afgetrokken. Echter, het Hof erkende het vertrouwensbeginsel, omdat de Inspecteur eerder een deel van de kosten had goedgekeurd. Hierdoor werd de belanghebbende in het gelijk gesteld voor de huurkosten van ƒ 4.620 voor de periode van eind juli tot eind september.

De extra kosten voor levensonderhoud werden echter niet als ziektekosten erkend, omdat deze niet voldeden aan de wettelijke definitie. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ten dele gegrond en verlaagde het belastbare inkomen tot ƒ 47.575. Tevens werd de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht van € 31 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken, vooral wanneer de belastingplichtige op eerdere goedkeuringen van de Inspecteur heeft vertrouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
22 april 2004
nummer BK-03/00847
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 april 2004, gehouden te
Middelburg. Aldaar is verschenen belanghebbende vergezeld door zijn echtgenote en zijn dochter, alsmede mevrouw A namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.575, en
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende heeft bij een ongeval op 28 april 1993 nek- en hersenletsel opgelopen. Zijn klachten zijn door onjuiste medische behandelingen verergerd. Als gevolg hiervan heeft belanghebbende onder meer kuren gevolgd in Leukerbad in Zwitserland gedurende de periode van eind juli tot eind september en van half oktober tot eind december in het onderhavige jaar. Gedurende zijn verblijf in Zwitserland heeft belanghebbende een appartement gehuurd alwaar hij en zijn gezin hebben verbleven.
2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1999 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.792. Hij heeft hierbij op zijn inkomen een bedrag van ƒ 57.107,75 in mindering gebracht ter zake van ziektekosten bestaande uit reis- en transportkosten, verblijfkosten en kuurkosten. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur van deze post een bedrag van ƒ 29.969 aan verblijfkosten niet in aftrek toegelaten. Het belastbare inkomen is daarbij vastgesteld op ƒ 62.761.
3. Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur alsnog een deel van de verblijfkosten in Zwitserland betreffende de periode vanaf half oktober tot eind december voor een bedrag van ƒ 10.566 als ziektekosten in aftrek toegestaan, bestaande uit ƒ 9.816 aan huur en ƒ 750 aan extra kosten voor levensonderhoud (2,5 maand à ƒ 300). Het belastbare inkomen is daarbij nader vastgesteld op ƒ 52.195.
4. In geschil is of de resterende verblijfkosten in Zwitserland bestaande uit huur ad ƒ 4.620 voor de periode van eind juli tot eind september en de extra kosten voor levensonderhoud ad ƒ 3.150 gedurende de gehele periode in verband met het hogere prijspeil in Zwitserland als ziektekosten op het inkomen van belanghebbende in mindering kunnen worden gebracht. Belanghebbende verdedigt dat deze kosten ƒ 1.000 per maand bedragen.
5. Op grond van artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) worden als buitengewone lasten aangemerkt op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van ziekte. Het derde lid van dit artikel bevat een limitatieve opsomming van deze uitgaven.
6. Vaststaat dat het appartement dat belanghebbende gedurende zijn behandeling heeft gehuurd geen verpleeginrichting is in de strikte betekenis van het woord alsmede dat het appartement evenmin op één lijn is te stellen met een ziekenhuis of een andere inrichting waarin zorg wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Nu de door de kuur opgeroepen kosten voor de huur van het appartement niet kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, hoezeer zij ook verband houden met de behandeling van een ziekte, kunnen deze verblijfkosten niet als ziektekosten op het inkomen van belanghebbende in mindering worden gebracht.
7. Echter, de Inspecteur heeft de kosten van huur die betrekking hebben op de periode van half oktober tot eind december in Zwitserland in aftrek toegelaten, nadat hij de aard en omvang van deze kosten uitvoerig met belanghebbende had besproken. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt dat de medische behandeling in de periode van eind juli tot eind september van dezelfde aard was als die van de periode vanaf half oktober. In deze omstandigheden mag belanghebbende er op vertrouwen dat de verblijfkosten bestaande uit huur ten bedrage van ƒ 4.620 over de periode van eind juli tot eind september eveneens in mindering op zijn inkomen kunnen worden gebracht, zodat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
8. Voorts is het Hof van oordeel dat de extra kosten voor levensonderhoud van ƒ 3.150 die belanghebbende tijdens zijn verblijf heeft moeten maken wegens het hogere prijspeil in Zwitserland niet kunnen worden aangemerkt als ziektekosten in de zin van artikel 46, derde lid, van de Wet. Deze uitgaven kunnen derhalve niet als buitengewone lasten op het inkomen van belanghebbende in mindering worden gebracht.
9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ten dele gegrond. Het belastbare inkomen dient te worden verminderd tot op ƒ 47.575.
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien belanghebbende ter zitting te kennen heeft gegeven hierop geen aanspraak te maken. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 22 april 2004 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
mr. De Fouw.
(De Fouw)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.