parketnummer 1003013402
datum uitspraak 10 februari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 27 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 januari 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4 Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van feiten 4 en 5:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
8 Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gehandeld in een noodweer(exces)situatie.
De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verweer aangevoerd dat de verdachte op het moment dat hij naar buiten stapte, geconfronteerd werd met een ter plaatse gearriveerde politieagent die onmiddellijk het vuur op de verdachte opende. Hierop is de verdachte van de agent weggevlucht en heeft hij één schot in de richting van de agent gelost. Enkele meters verder heeft de verdachte nogmaals en bij die gelegenheid meermalen op de agent geschoten. De verdachte heeft, zo stelt de raadsman, zijn eerste schot gelost onder de dreiging van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Bij de volgende schoten die door de verdachte zijn gelost, heeft de verdachte, nog immer onder die dreiging, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, welke was veroorzaakt door het feit dat de politieagent reeds vijfmaal op hem had geschoten.
Op basis van de zich in het strafdossier bevindende verklaringen, waaronder die van de aangever [naam], de verdachte en de medeverdachte [naam], alsmede gelet op de resultaten van het door de technische recherche verrichte onderzoek kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wie in het onderhavige geval als eerste heeft geschoten.
Naar het oordeel van het hof kan evenwel in het midden worden gelaten wie als eerste heeft geschoten, nu de beweerdelijke ogenblikkelijke aanranding, waartegen de verdachte zich naar zijn stellen verdedigde, niet als wederrechtelijk kan worden betiteld. Immers, uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat het latere slachtoffer [naam] in zijn hoedanigheid van hoofdagent een melding had ontvangen van een inbraak in coffeeshop Miami, dat hij zich met zijn collega [naam] naar het opgegeven adres spoedde en dat hij, nadat hij zojuist uit het dienstvoertuig was uitgestapt, zich nagenoeg onmiddellijk geconfronteerd zag met een gemaskerde en met een pistool bewapende persoon die voornoemde coffeeshop verliet en ondanks herhaalde sommaties om te stoppen toch doorging met rennen. Onder deze omstandigheden handelde [naam] in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening door zijn dienstwapen te pakken en - mogelijk als eerste - te gebruiken.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De advocaat-generaal mr Van der Horst heeft overeenkomstig zijn requisitoiraantekeningen gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [naam] en [naam] tot bedragen van respectievelijk € 2000,- en € 1000,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot dezelfde bedragen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de avond van 25 september 2002 hebben de verdachte en zijn drie mededaders besloten om een coffeeshop in Rotterdam te overvallen. Daartoe hebben zij twee auto's gestolen en zich voorzien van twee vuurwapens, een groot mes en bivakmutsen. Aangekomen te Rotterdam zijn de verdachte en twee van zijn mededaders zoals voorgenomen bij de coffeeshop naar binnen gegaan, terwijl de vierde mededader in de auto bleef wachten. Onder bedreiging van de vuurwapens en het mes zijn de in de coffeeshop aanwezige eigenaar en klanten gedwongen om softdrugs, geld en andere persoonlijke bezittingen af te geven, dan wel is voormelde aan hen ontnomen. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededaders de aanwezigen bedreigd in woord en gebaar, onder meer door slachtoffers een vuurwapen op het hoofd te zetten of te richten. Op het moment dat de verdachte als eerste de coffeeshop verliet, kwam hij oog in oog met een politieagent te staan, die samen met zijn partner ter plaatse was geroepen. Hierop is de verdachte gevlucht en heeft hij bij deze vlucht meerdere malen in de richting van de politieagent geschoten. Het hof is van oordeel dat het feit dat de politieagent niet geraakt is niet aan de verdachte is te danken.
Aldus handelend heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit, het in vereniging plegen van autodiefstal, diefstal met geweld en bedreiging van geweld, afpersing met geweld en bedreiging van geweld en het plegen van poging tot doodslag. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij, samen met zijn mededaders, nietsontziend te werk is gegaan om hun voorgenomen plan tot uitvoering te brengen, waarbij zij zich op geen enkel moment rekenschap hebben gegeven van de gevolgen van hun handelen voor het grote aantal slachtoffers dat zij gemaakt hebben. Naast de grote overlast en financiële schade die zij de eigenaars van de gestolen auto's hebben berokkend, hebben de verdachte en zijn mededaders sterke gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweeggebracht bij zowel de (directe) slachtoffers van de overval en daarop volgende schietpartij, als bij de samenleving in het algemeen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 oktober 2003, al meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andere feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Dit klemt naar het oordeel van het hof eens te meer nu is gebleken dat de verdachte ten tijde van de gepleegde feiten ongeoorloofd niet was teruggekeerd na een detentieverlof.
Het hof is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof laat bij het bepalen van hoogte van de straf in het voordeel van de verdachte zijn jeugdige leeftijd meewegen.
10 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft A. [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 2000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 2000,-.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten het hof begroot op nihil - en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tevens heeft in het onderhavige strafproces J.B.L. [naam], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 1000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 1000,-.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten het hof begroot op nihil - en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 56, 57, 287, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A. [naam], in deze domicilie kiezend op het adres: [adres], tot het gevorderde bedrag van TWEEDUIZEND euro (€ 2000,-)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij J.B.L. [naam], in deze domicilie kiezend op het adres: [adres], tot het gevorderde bedrag van ÉÉNDUIZEND euro (€ 1000,-)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit arrest is gewezen door mrs Stoker-Klein, Den Os en Van Kempen, in bijzijn van de griffier mr Van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2004