rolnummer 2200376003
parketnummer 0975413602
datum uitspraak 13 april 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 juli 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 eerste alternatief, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 20.000,-, subsidiair honderd twintig dagen hechtenis en met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 tweede alternatief, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte
- niet wist dat de vaten methanol etcetera bestemd waren voor de vervaardiging van synthetische drugs (feit 1)
- niets te maken had met hetgeen gebeurde in de door hem gehuurde woning [adres] (feit 2) noch met wat daar aan munitie aanwezig was (feit 3)
- ontkent dat het in de woning [adres] ging om een ecstasyfabriek en daarbij wijst op de mogelijkheid van het opzetten van een wietplantage.
Het hof verwerpt deze verweren. Uit het dossier, met zijn overvloed aan telefoontaps en verklaringen van de medeverdachten, blijkt overduidelijk dat de verdachte de opdracht tot ontruiming van de Dwingelostraat gaf en de opdrachtgever was voor de aanleg van de fabriek aan de Hengelolaan. De omvang en de aard van het daar te bouwen hok en de aan te schaffen/aangeschafte spullen (het "glaswerk", mierenzuur, zoutzuur en mixerbladen) en de gesprekken over de toekomstige bereiding van ecstasy laten er geen twijfel over bestaan dat het hier ging om ecstasyproductie. Zijn stelling dat hij de door hem gehuurde woning aan de Dwingelostraat had onderverhuurd aan een ander heeft de verdachte op geen enkele manier gestaafd en is ook overigens geenszins aannemelijk geworden.
In het licht van zijn betrokkenheid bij de voorbereiding van de productie van ecstasy is de door de verdachte gestelde onwetendheid ten aanzien van de bestemming van de vaten methanol etcetera ongeloofwaardig.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
2 tweede alternatief.
Een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
4.
Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
5.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Van Es heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 eerste alternatief, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 20.000,-, subsidiair honderd twintig dagen hechtenis en met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene als in het vonnis omschreven.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich ongeveer een jaar lang beziggehouden met het voorbereiden van de productie van en handel in synthetische drugs, door in en bij woningen in Den Haag allerlei benodigdheden, zoals chemicaliën, voor de productie te verzamelen en een plaats in gereedheid te brengen voor het opstarten van de productie van synthetische drugs. De verdachte heeft hierbij een initiërende en leidende rol gehad. De productie van en handel in verdovende middelen brengt niet alleen de volksgezondheid in gevaar, maar leidt in veel gevallen tot ernstige vormen van criminaliteit. Niet zelden vinden in het drugsmilieu schietpartijen plaats waarbij doden vallen. Ook de verdachte heeft wapens en munitie voorhanden gehad. Hij heeft bovendien anderen in gevaar gebracht door gevaarlijke chemicaliën op te slaan bij personen, die de gevaren niet kenden. De verdachte heeft zich echter laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin. Dit wettigt een aanzienlijke geldboete en een langdurige vrijheidstraf.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 maart 2004, eerder ter zake van onder meer Opiumwetdelicten en de Wet wapens en munitie is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is, alsmede het opleggen van een geldboete, gelet op verdachtes financiële oogmerk.
De voorwerpen, vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 20, 21, 22 en 23 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (die loopt van nummer 1 tot en met nummer 23) dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met behulp daarvan de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan, en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang of voorwerpen zijn, die bij het onderzoek naar de verdachte zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Met betrekking tot de wapens en patronen overweegt het hof dat niet vaststaat dat zij behoren aan iemand die daartoe overeenkomstig de Wet wapens en munitie gerechtigd was, zodat met betrekking daartoe een misdrijf is begaan.
Van de overige nummers zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 tweede alternatief, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot het betalen van een geldboete van VIJFENVEERTIG DUIZEND EURO (€ 45.000,-),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van DRIEHONDERD ZESTIG DAGEN.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld onder de nummers 1,2,3, 20, 21, 22 en 23 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave van de voorwerpen, vermeld onder de overige nummers op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Van Rijnberk en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2004.