parketnummer 0975504602 en 09755046A02
datum uitspraak 30 januari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 april 2003 in de strafzaak tegen de verdachte, die volgens eigen opgave is
maar wiens identiteit niet is vastgesteld. Het hof heeft een kopie van twee foto's van de verdachte in dit arrest gevoegd.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 januari 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding I, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, en dagvaarding II staat vermeld van welke nadere omschrijving tenlastelegging en dagvaardingen kopieën in dit arrest zijn gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis en met beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als in het vonnis omschreven.
Voorts is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 3 en 9 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 4, 5, 6 primair, 7 primair en 8 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
De verdediging heeft erop gewezen dat vele van de belastende verklaringen tegen de verdachte afkomstig zijn van in Nederland werkende buitenlandse prostituees aan wie in verband met deze verklaringen de B9 status (thans B17 status ingevolge de Vreemdelingencirculaire 2000) is verleend. De aantrekkelijke gevolgen van deze status, zoals aanspraak op bijstandsuitkering en recht op verblijf tot de afloop van het strafproces, kan deze vrouwen hebben verlokt tot hun aangifte en verklaringen. Hierom moet uitgangspunt zijn deze verklaringen zonder sterk ander bewijs voor onbetrouwbaar te houden.
Het hof stelt voorop dat het in deze omstandigheid grond vindt deze verklaringen, zeker voor zover slechts bij de politie afgelegd, behoedzaam te gebruiken. Het verzinnen van een stadsnaam door twee vrouwen scherpt dit temeer in. Het hof slaat dan ook voor het bewijs geen acht op de verklaringen van [naam], die niet door de verdediging kon worden ondervraagd en ook verder nauwelijks steun vinden in bewijs uit andere bron. Anderzijds oordeelt het hof dat de verklaringen van andere vrouwen in hoge mate onderling consistent zijn, ook wanneer afgelegd zonder dat zij elkaar in de laatste tijd voor het afleggen van hun verklaring hadden gezien. De antwoorden aan de rechter-commissaris en ter terechtzitting hebben geen reden tot bijzondere twijfel gegeven.
Het hof verstaat onder het tot prostitutie brengen mede de situatie waarin iemand die, al dan niet vrijwillig, reeds in de prostitutie zit tot voortzetting daarvan wordt gebracht. Dat een vrouw vroeger reeds (elders) in de prostitutie werkzaam is geweest staat er niet aan in de weg dat zij vervolgens ergens tot prostitutie kan worden gebracht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2, 4, 5, 6 primair, 7 primair en 8 bewezenverklaarde levert op:
2. Een persoon medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, welk feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
4. Een ander door geweld en bedreiging met geweld dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, welk feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
5. Verkrachting, meermalen gepleegd,
6 primair en 7 primair. Medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd,
8. Diefstal na het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Knobbout heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene zoals in eerste aanleg is opgelegd en met toewijzing van de vordering van de respectievelijke benadeelde partijen, [naam], [naam] en [naam] tot een bedrag van ieder
€ 1.800,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ad € 1.800,- subsidiair 35 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft samen met anderen Oost-Europese vrouwen - waarvan één speciaal hiervoor naar Nederland meegenomen - ertoe gebracht zich voor hem in de (raam)prostitutie te begeven. Hij heeft hiertoe misbruik gemaakt van de afhankelijke en geïsoleerde positie van deze vrouwen, die hier onwettig verbleven, daarom de politie duchtten, de taal niet spraken en geen andere middelen van bestaan hadden. Hij hield de vrouwen met ernstige bedreigingen en soms geweld in zijn macht, als het ware in slavernij. Van hun verdiensten mochten de vrouwen nauwelijks iets houden; zij werden meedogenloos geëxploiteerd. Hij heeft hierbij een leidende rol gehad. Met een mededader heeft hij bovendien twee van deze vrouwen ernstig mishandeld, ten koste van twee trommelvliezen bij de ene, en een van deze vrouwen ook nog binnen enkele dagen meermalen verkracht. Met zijn niets ontziende en brute optreden heeft hij zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers, daarbij veel leed berokkenend met de daaraan verbonden psychische nawerking.
Het hof is van oordeel dat voor zo ernstige, lang vol-gehouden misdrijven, waarbij nog komt een inbraak met anderen in een geparkeerde vrachtauto, alleen een gevangenisstraf past van zeer lange duur.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 6 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) zal het hof, zoals in het vonnis in eerste aanleg, de teruggave gelasten aan de verdachte.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [naam], [naam] en [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 4 tenlastegelegde tot een bedrag van € 1.800,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van telkens 1.800,-.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelde partijen aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 en 4 bewezenverklaarde. Ook zonder verdere onderbouwing moet een immateriële schade tot dit bedrag als minimaal vaststaand worden aangemerkt voor de onmenselijke omstandigheden waarin ieder van deze benadeelden een poos in de macht van de verdachte en zijn helpers hebben verkeerd en waaronder zij hebben geleden.
De vorderingen van de benadeelde partijen zullen derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.800,- ten behoeve van het slachtoffer [naam], € 1.800,- ten behoeve van het slachtoffer [naam] en € 1.800,- ten behoeve van het slachtoffer [naam].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 242, 250a, 302, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 9 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het hem onder 2, 4, 5, 6 primair, 7 primair en 8 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tevens tot het betalen van een geldboete van TIENDUIZEND EURO (€ 10.000),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 185 dagen.
Gelast de teruggave aan de verdachte, van de blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen genummerd 1 tot en met 6.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam], [naam] en
[naam] ieder tot het gevorderde bedrag van 1.800,- EURO en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan elke benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in verband met hun vorderingen hebben gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.800,- ten behoeve van het slachtoffer [naam], een bedrag van € 1.800,- ten behoeve van het slachtoffer [naam] en een bedrag van € 1.800,- ten behoeve van het slachtoffer [naam] welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal telkens wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 36 dagen.
Bepaalt dat voor zover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers [naam], [naam] en [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voor zover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Van Rijnberk en Teulings, in bijzijn van de griffier Van der Mark. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 januari 2004.