ECLI:NL:GHSGR:2004:AO4292

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200032703
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.P. von Brucken Fock
  • L.A.J.M. van Dijk
  • N. Schaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op slachtoffer door verdachte met mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan moord op het slachtoffer door hem met een mes in de borst te steken, wat leidde tot diens overlijden. De verdachte heeft steeds ontkend de fatale steek te hebben toegebracht, maar het hof acht het meest waarschijnlijk dat zijn motief voortkwam uit een wraakgevoelens over eerder gepleegd seksueel misbruik door het slachtoffer van de voormalige vriendin van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een plan had om het slachtoffer te doden, wat blijkt uit zijn voorbereidingen en de betrokkenheid van een vriend die het slachtoffer naar beneden heeft gelokt. De verdachte heeft het slachtoffer niet alleen met een mes gestoken, maar ook diens keel doorgesneden, wat door het hof als bijzonder gruwelijk en strafverzwarend wordt aangemerkt. Het hof heeft de advocaat-generaal niet gevolgd in de eis van zestien jaren gevangenisstraf, maar heeft de verdachte veroordeeld tot veertien jaren gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft het inbeslaggenomen vuurwapen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan na onderzoek op verschillende terechtzittingen en het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

parketnummer 1004018001
datum uitspraak 29 januari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 6 december 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond", Huis van Bewaring "De Noordsingel" te Rotterdam.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het
onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 mei 2003, 3 oktober 2003, 13 januari 2004 en 16 januari 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als nader vermeld in het vonnis.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beslissing op het verzoek tot het houden van een reconstructie
Ter terechtzitting van het hof van 13 januari 2004 heeft het hof reeds het verzoek van de raadsman van de verdachte om een reconstructie op de plaats delict te houden afgewezen.
Door de verdachte is dit verzoek bij zijn pleidooi herhaald. Het hof persisteert bij zijn afwijzende beslissing. Een reconstructie zal naar 's hofs oordeel niet bijdragen aan een opheldering van de zaak, nu het bij het latere slachtoffer geconstateerde afweerletsel op zichzelf geenszins uitsluit dat de verdachte het tenlastgelegde zonder hulp van derden heeft begaan.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2
is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Moord.
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 impliciet primair (moord) en onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van voorarrest en met onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen vuurwapen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op het slachtoffer [slachtoffer] - hierna te noemen [slachtoffer] - door hem met een mes in de borst te steken, ten gevolge waarvan hij is overleden. Het vooropgezette plan om [slachtoffer] te vermoorden bestond in ieder geval reeds op het moment dat de verdachte op 24 december 2001 samen met [betrokkene] - hierna te noemen [betrokkene] - in Rotterdam met de auto arriveerde. Hij vertelde [betrokkene] dat hij met een man die kinderen seksueel misbruikt had wilde "praten" en deelde [betrokkene] mede dat deze bij de woning van [slachtoffer] moest aanbellen en hem moest zeggen dat er een pakket voor hem was. Hij gaf [betrokkene] vervolgens een lege doos welke voor het te bezorgen pakket moest doorgaan. De verdachte pakte van de achterbank een zogenaamd "Rambo-mes" dat hij van de halfbroer van [betrokkene] - [betrokkene 2] - had geleend en deed latex handschoenen aan. Zoals afgesproken belde [betrokkene] aan, waarna [slachtoffer] open deed en de verdachte de woning binnenging. In de bijkeuken van het souterrain heeft hij vervolgens op enig moment [slachtoffer] met het mes doodgestoken.
De verdachte heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Uit verklaringen in het dossier en de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde brief van [naam], de jongste zuster van het slachtoffer, d.d. 21 april 2003, blijkt dat de moord op [slachtoffer] voor zijn nabestaanden, in het bijzonder voor zijn moeder, zijn jongste zuster [naam] en zijn vriendin [naam], een enorme uitwerking heeft gehad.
Over verdachtes motief tast het hof enigszins in het duister, aangezien de verdachte steeds heeft ontkend de dodelijke steek te hebben toegebracht. Als de meest waarschijnlijke beweegreden om [slachtoffer] dood te steken acht het hof de kennelijk door de verdachte gevoelde noodzaak om het in het verleden door [slachtoffer] in het ouderlijk huis gepleegde seksuele misbruik van verdachtes voormalige vriendin en [slachtoffer]'s oudste zuster, [naam 3], en haar daardoor geschonden eer te wreken.
Op dat motief wijst niet alleen het feit dat de verdachte, als vriend van [naam 3], [slachtoffer] slechts eenmaal had ontmoet en hem slechts uit haar verhalen kende, maar ook het door de verdachte, toen [slachtoffer] waarschijnlijk al was overleden, doorsnijden van diens keel, een daad die in onze rechtscultuur als bijzonder vernederend wordt gezien en voor de nabestaanden - de moeder en de jongste zuster van [slachtoffer], [naam], alsmede de vriendin van [slachtoffer], [naam] - als bijzonder schokkend moet zijn ervaren.
Dit doorsnijden van de keel - dat de verdachte uiteindelijk na lang zwijgen, zij het in een andere context, heeft erkend - voegt aan de moord op [slachtoffer] een gruwelijk aspect toe en wordt door het hof als een strafverzwarende omstandigheid aangemerkt.
Evenzeer strafverzwarend acht het hof verdachtes voortdurende pogingen om, vanaf het moment dat hij ten overstaan van de rechter-commissaris op 12 september 2002 een verklaring heeft afgelegd, het doodsteken van [slachtoffer] op het conto van zijn vriend [betrokkene] te schrijven. Het is symptomatisch voor de vastbeslotenheid van de verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen dat hij een goede vriend voor zijn karretje heeft gespannen door hem te laten aanbellen en [slachtoffer] met een smoes naar beneden te lokken, daar de verdachte vreesde dat [slachtoffer] de deur niet open zou doen als hij hem voor de deur van de woning zou zien staan. Niet aflatend heeft de verdachte - tijdens zijn urenlange betoog ter terechtzitting in hoger beroep - het hof willen doen voorkomen dat zijn vriend [betrokkene], toen deze zich, aldus de verdachte, samen met hem en [naam 3] in het souterrain bevond met de bedoeling op een cassetterecorder een bekentenis van het seksuele misbruik van [slachtoffer] vast te leggen, volkomen onverwacht een mes in de borst van [slachtoffer] stak.
Op initiatief van [naam 3] zou de verdachte vervolgens de keel van [slachtoffer], die ten gevolge van de messteek toch wel zou overlijden, hebben doorgesneden teneinde aldus te voorkomen dat [slachtoffer] nog over het gebeurde zou kunnen praten. Ook deze leugenachtige en valse verklaring rekent het hof de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft voorts een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens veroorzaakt gevoelens van onveiligheid, waardoor een toeneming van dergelijk wapenbezit gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik valt te vrezen.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn eis van zestien jaren gevangenisstraf, welke straf zonder meer in overeenstemming zou zijn met de ernst van met name
het onder 1 bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de proceshouding van de verdachte, nu de verdachte van het onder 2 tenlastelegde zal worden vrijgesproken en het hof het waarschijnlijk acht dat verdachtes drijfveer om te handelen zoals hij heeft gedaan verband houdt met zijn toenmalige relatie met [naam 3] en het hof het niet uitgesloten acht dat zij de verdachte daarbij enigszins heeft gemanipuleerd.
Het hof heeft, tenslotte, rekening gehouden met het feit dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 september 2003, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
12. Beslag
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten één vuurwapen, kleur zwart, type Walther PPK, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 (oud) en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VEERTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer een vuurwapen, kleur zwart, type Walther PPK.
Dit arrest is gewezen door
mrs. E.P. von Brucken Fock, L.A.J.M. van Dijk en
N. Schaar,
in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 januari 2004.
Mr. Schaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.