ECLI:NL:GHSGR:2004:AO4282

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200421703
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheij
  • J. Gerritzen
  • M. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handel in cocaïne en witwassen van drugsgelden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het meermalen samen met anderen invoeren van cocaïne, in totaal bijna 2,5 kilogram, binnen Nederland. De internationale handel in cocaïne wordt gekarakteriseerd als een ernstige inbreuk op de nationale en internationale rechtsorde. De verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin, zonder rekening te houden met de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die voortvloeien uit de handel in en het gebruik van verdovende middelen.

Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het meermalen witwassen van geldbedragen die verkregen zijn uit de drugshandel. Hij heeft gebruik gemaakt van twee personenauto's die gefinancierd zijn met deze illegale gelden. Dit gedrag vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële verkeer aan. De omvang van de geldbedragen wijst op een aanzienlijke betrokkenheid bij de cocaïnehandel.

Tenslotte heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad, waarvoor hij onbevoegd was. Het hof benadrukt dat vuurwapens steeds vaker worden gebruikt bij strafbare feiten en dat dit een groot gevaar vormt voor de samenleving. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft het eerdere vonnis vernietigd.

Uitspraak

rolnummer 2200421703
parketnummer 1016515102
datum uitspraak 29 januari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 8 augustus 2003
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 januari 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, impliciet primair, 2, 3, impliciet primair en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, impliciet primair, 2, 3, impliciet primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het 3, impliciet primair bewezenverklaarde
Ten aanzien van het onder 3, impliciet primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is door de raadsman naar voren gebracht dat niet, althans onvoldoende vaststaat dat het door verdachte verworven, voorhanden gehad hebbende dan wel overgedragen geld van misdrijf afkomstig is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat in de periode van december 2001 tot en met mei 2003 een zeer groot aantal transacties is verricht waarbij grote geldbedragen werden overgemaakt van Nederland naar Curaçao en waarbij verdachte ofwel opdrachtgever, ofwel begunstigde was. De money transfers waarbij verdachte begunstigde was, werden veelal verricht door medeverdachte [naam] zijn neef, of door medeverdachte [naam], zijn zus.
Verdachte heeft verklaard dat hem geld werd overgemaakt om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud danwel dat het geld voortkwam uit terugbetaling van door hem aan derden verstrekte leningen.
Ten aanzien van zijn inkomsten heeft de verdachte gesteld dat hij leefde van de opbrengsten van een door hem midden jaren 90 verkocht autoverhuurbedrijf en een in 1997 verkochte schoenenzaak. Voorts heeft hij verklaard daarna op Curaçao te zijn gaan werken als zelfstandig ondernemer in de bouw.
Het hof stelt vast dat de stelling van verdachte dat het ging om overmakingen ten behoeve van zijn levensonderhoud geen steun vindt in de omvang en frequentie van de overmakingen.
Van alle door verdachte genoemde inkomstenbronnen en de door hem genoemde leningen geldt dat de realiteit daarvan af te leiden zou moeten c.q. kunnen zijn uit hetzij schriftelijke bewijsstukken hetzij verklaringen van getuigen. Niet alleen heeft verdachte niets daarvan bijgebracht - hetgeen in hoger beroep des te meer verwonderlijk is, omdat verdachte in eerste aanleg voor de onder drie tenlastegelegde feiten is veroordeeld - maar ook geldt dat van de periodes waarin verdachte beweerdelijk de genoemde inkomstenbronnen had geen belastinggegevens en ook overigens geen (legale) inkomensgegevens bekend zijn. Onder deze omstandigheden kan het hof aan de verklaringen van verdachte terzake geen geloof hechten en dienen die verklaringen te worden aangemerkt als kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Wel staat vast dat verdachte tweemaal eerder voor de handel in verdovende middelen (invoer van harddrugs) is veroordeeld en ook in de onderhavige zaak is zijn betrokkenheid bij twee gevallen van invoer komen vast te staan. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke handel lucratief is en grote geldbedragen oplevert.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de gelden, waarover het gaat in het onder 3 tenlastegelegde, alsmede de beide auto's van het merk Mercedes - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf (drugshandel) afkomstig zijn.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, impliciet primair en 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3, impliciet primair bewezenverklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Van Es heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van terzake van het onder 1, impliciet primair, 2, 3, impliciet primair en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft meermalen samen met anderen hoeveelheden cocaïne, in totaal bijna 2,5 kilogram, binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De internationale handel in cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de nationale en internationale rechtsorde. De verdachte heeft aldus een aandeel geleverd in de verspreiding van verdovende middelen. Daarbij heeft hij zich slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de aanzienlijke risico's voor de volksgezondheid en de ernstige schade voor de samenleving die uit de handel in en het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen witwassen van geldbedragen verkregen uit de handel in verdovende middelen en gebruik gemaakt van twee personenauto's, gefinancierd met uit de handel in verdovende middelen verkregen gelden. Deze handelwijze vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De grootte van eerdergenoemde geldbedragen duidt op een verregaande betrokkenheid bij de handel in cocaïne.
Tenslotte heeft verdachte een vuurwapen met (daarbij behorende) munitie voorhanden gehad. De verdachte was daartoe onbevoegd. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens met (daarbij behorende) munitie.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 december 2003, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, impliciet primair, 2, 3, impliciet primair en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Verheij, Gerritzen en De Groot, in bijzijn van de griffier mr. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 januari 2004.