rolnummer 2200266503
parketnummer 0975303703
datum uitspraak 29 januari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 mei 2003 strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 januari 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair, als moord, tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het primair, als doodslag, tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene en de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Afwijzing van een verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde Mw. Drs. H.A. Tromp, patholoog anatoom en Prof. Dr. W. Jacobs, forensisch patholoog, op een nadere terechtzitting van dit hof te horen als getuige-deskundigen.
De beraadslaging in raadkamer heeft het hof niet gebracht tot een andere beslissing dan de op de terechtzitting van het hof van 15 januari 2004 gegeven voorlopige beslissing op dit verzoek, zodat het hof dit verzoek van de verdediging definitief afwijst. Het hof is van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte, bij het achterwege blijven van het horen van voormelde Tromp als getuige-deskundige niet in zijn verdediging wordt geschaad, nu zij per brief d.d. 14 januari 2004 gemotiveerd heeft gereageerd op het rapport van Jacobs d.d. 9 januari 2004, alsmede het door haar opgestelde sectierapport adequaat heeft toegelicht. Daarenboven is de verdediging eerder in de gelegenheid gesteld zelf vragen aan de getuige-deskundige te stellen. Voorts wordt het verzoek tot horen van Jacobs als getuige-deskundige eveneens afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet gebleken is.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, als moord, is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, als doodslag, tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte, mr. H.F. van Kregten, aangevoerd dat het rapport van Prof. Dr. W. Jacobs, d.d. 9 januari 2004, forensisch patholoog bij het hof van Beroep te Antwerpen, niet uitsluit dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van een ongelukkige val. De letsels op het achterhoofd of de rechterzijde van het hoofd zijn volgens vorenbedoeld rapport verenigbaar met een val met het hoofd tegen de uitsteeksels van een douchekraan en vervolgens een impact op een harde ondergrond, waarbij de valsnelheid kan zijn vergroot door het uitglijden van het slachtoffer over op de vloer van de badkamer liggende shampoo. Bovendien zijn er volgens het rapport van Jacobs voornoemd te weinig objectieve elementen aanwezig om wurging als doodsoorzaak aan te nemen. Aldus, zo begrijpt het hof het verweer van de raadsman, biedt dit rapport steun aan de lezing van verdachte, die erop neerkomt dat het slachtoffer als gevolg van een duw door verdachte ongelukkig ten val is gekomen.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat - anders dan door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - niet slechts sprake is geweest van een duw door verdachte, die een ongelukkige val van het slachtoffer tot gevolg had.
In tegendeel, er blijkt uit dat verdachte (daarenboven) het slachtoffer heeft geschopt en voorts dat sprake is geweest van (samendrukkende) geweldsinwerking op de hals van het slachtoffer, die gelet op het specifieke patroon zich niet anders laat verklaren dan als door verdachte toegebracht.
Er zijn nog andere redenen waarom de verklaring van verdachte, voorzover die beoogt - tegenover hetgeen blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen - te stellen dat slechts sprake is geweest van een (tragisch)ongeval, geen geloof verdient. Bedoelde verklaring verdraagt zich niet met het aantal en het karakter van de bloedsporen, welke bij (luminol)onderzoek in de betrokken doucheruimte zijn aangetroffen.
Daarenboven vindt de verklaring van verdachte, dat het slachtoffer ten val gekomen zou zijn, terwijl de douche aan was en er volgens verdachte nog geruime tijd water uit bleef stromen (tenminste tot het moment waarop verdachte volgens eigen zeggen na het beweerde ongeval weer bij zijn positieven kwam), geen steun in de bevindingen na aantreffen van het lichaam van het slachtoffer. Zij lag met haar hoofd bij het afvoerputje, met droge haren en zonder (sporen van) shampooresten. Het geheel ontbreken van laatstgenoemde sporen levert vanzelfsprekend weinig steun op voor de suggestie van de verdediging dat mogelijk bij een valincident de kracht van de val zou zijn vergroot doordat het slachtoffer als gevolg van de aanwezigheid van shampoo op de natte vloer zou zijn uitgegleden.
Op grond van het vorenstaande wordt het (bewijs)verweer verworpen.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
11. Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennis genomen van het rapport van W.J.L. Lander, psycholoog, d.d. 6 april 2003, en het rapport van H.E.M. van Beek, psychiater, d.d. 27 maart 2003 betreffende de geestvermogens van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Beiden concluderen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is te achten terzake van het tenlastegelegde.
Het hof neemt deze conclusies over, en maakt die tot de zijne.
Overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte
strafbaar is.
De advocaat-generaal mr. Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair, als moord, tenlastegelegde vrijgesproken zal worden en terzake van het primair, als doodslag, tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat generaal geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.460,-, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige, onder verwijzing naar de burgerlijke rechter, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn vriendin om het leven gebracht op gewelddadige wijze, zoals nader in de bewezenverklaring omschreven. Het gaat hier derhalve om een zeer ernstig feit.
Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onrust en afschuw in de samenleving en groot leed bij de nabestaanden van het slachtoffer.
Verdachte heeft geen opening van zaken willen geven over de precieze toedracht en zijn motief. Daarmee bemoeilijkt hij het verwerkingsproces bij de nabestaanden. Hij heeft daarentegen kennelijk zich veel moeite getroost om sporen uit te wissen, tot en met het onvindbaar maken van de kleding van het slachtoffer, waarvoor hij ter terechtzitting in hoger beroep evenmin een adequate verklaring heeft gegeven. Verdachte heeft er in geen enkel opzicht blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Op grond van het vorenstaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf, zoals door de rechtbank opgelegd. In die straf komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking. Na te melden (zwaardere) onvoorwaardelijke gevangenisstraf vormt een passende reactie.
Ten aanzien van de voorwerpen, vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
14. Vordering tot sch[naam]ing
In het onderhavige strafproces heeft [naam] zich namens de familie van het slachtoffer als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 17.027,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot
het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 7.460,- terzake van vliegtickets voor de vliegreis naar en van Marokko van de in voormelde brief genoemde nabestaanden, in verband met de begrafenis van de overledene.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het bepaalde in artikel 6:108 tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, is de aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Het hof rekent daartoe in casu de omstandigheid dat het in de Marokkaanse cultuur gebruikelijk is dat overledenen in Marokko ter aarde worden besteld. Dientengevolge dienen in ieder geval de vliegtickets van de ouders van het slachtoffe[namen], zijnde de erven van het slachtoffer, naar 's hofs oordeel gerekend te worden tot de kosten van lijkbezorging, zoals vorenbedoeld en komen deze in aanmerking voor vergoeding.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de benadeelde partij - terzake van de gemaakte kosten voor vliegtickets van bovengenoemde personen - worden toegewezen tot een totaal- bedrag van
2 x € 829,00 = € 1.658,00
5 x € 425,28 = € 2.126,40
1 x € 450,28 = € 450,28 +
€ 4.234,68
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
15. Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van 4.234,68 ten behoeve van de benadeelde pa[naam]]
16. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, als moord, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair, als doodslag, tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de voorwerpen vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van € 4.234,68
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.234,68 ten behoeve van de benadeelde partij [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 84 dagen.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Verheij, Gerritzen en De Groot, in bijzijn van de griffier mr. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 januari 2004.