ECLI:NL:GHSGR:2004:1716

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 augustus 2004
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
2200485303
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Os
  • A. van Dissel
  • C. Flint-van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensensmokkel en internationale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 augustus 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De verdachte was betrokken bij mensensmokkel en de internationale handel in hennep en hashish. Hij heeft illegale vreemdelingen tijdelijk onderdak verschaft en hun vervoer naar Engeland gefaciliteerd, waarbij hij misbruik maakte van hun kwetsbare situatie voor eigen financieel gewin. Het hof oordeelde dat de verdachte een belangrijke faciliterende rol binnen een criminele organisatie vervulde, hoewel hij geen leidinggevende functie had. De verdachte was eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten in Frankrijk en had zich kennelijk niet laten weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking kwamen in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Daarom werd een zwaardere straf opgelegd, bestaande uit een gevangenisstraf van 42 maanden en een geldboete van €20.000,-. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf. Daarnaast werd de teruggave van inbeslaggenomen jachten gelast. Het hof baseerde zijn beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

rolnummer 2200485303
parketnummer 1200021902
datum uitspraak 9 augustus 2004
tegenspraak

GERECHTSHOF TE 'S‑GRAVENHAGE

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 14 oktober 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1966,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid-West, locatie Torentijd te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2004.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld, dat het hoger beroep niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

2 primair. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

3. Een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd.

5. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is geruime tijd in georganiseerd verband betrokken geweest bij mensensmokkel en de internationale handel in hennep of hashish. De verdachte heeft personen die illegaal in Nederland verbleven – tijdelijk - onderdak in Nederland verschaft en heeft voorts het verdere vervoer naar boten die hen naar Engeland zouden brengen, mede gefaciliteerd. De verdachte heeft daarbij ernstig misbruik gemaakt van de penibele situatie waarin de illegalen zich bevonden en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Hij heeft zich voorts, door zich in te laten met de handel in verdovende middelen, niet bekommerd om de gevolgen voor de volksgezondheid. Niet zelden vormt de handel in verdovende middelen de aanleiding tot ernstige vormen van criminaliteit. Hoewel het hof niet bewezen acht dat de verdachte binnen de criminele organisatie een leidinggevende rol heeft gespeeld, heeft hij daarbinnen wel een zeer belangrijke - faciliterende - sleutelrol vervuld.
Vast staat dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 maart 2004 eerder ter zake van Opiumwetdelicten in Frankrijk tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen, waarmee hij zeer snel na zijn terugkeer in Nederland is begonnen.
Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ontkend iets af te weten van de mensensmokkel en de uitvoer van verdovende middelen. Klaarblijkelijk heeft de verdachte – naar het hof nu vaststelt: tegen beter weten in – zich willen onttrekken aan het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn verwerpelijk handelen en ziet hij het laakbare van zijn handelen nog steeds niet in. Mede tegen die achtergrond acht het hof de kans dat de verdachte in de toekomst zich opnieuw aan vergelijkbare feiten schuldig zal maken allerminst denkbeeldig.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof een hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Omdat de verdachte vooral heeft gehandeld uit winstbejag, acht het hof naast een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf een vermogensstraf passend en geboden. Bij de vaststelling van de vermogensstraf is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een zeiljacht ("x") en een motorjacht ("y"), zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende(n).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57, 63, 140 en 197a van het Wetboek van Strafrecht alsmede op de artikelen 3 (oud) en 11 (oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

TWEEENVEERTIG MAANDEN.

Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot het betalen van een geldboete van

TWINTIGDUIZEND EURO (€ 20.000,-),

bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van TWEEHONDERD VIJFENDERTIG DAGEN.
Gelast de teruggave van een zeiljacht ("x") en een motorjacht ("y") aan de rechthebbende(n).
Dit arrest is gewezen door mrs Den Os, Van Dissel en Flint-van Noort, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2004.