ECLI:NL:GHSGR:2003:AO5179

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200150203
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Ritter
  • A. van Boven
  • K. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een automatisch vuurwapen in een drukke straat

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die op de openbare weg met een automatisch wapen heeft geschoten. De verdachte had het voornemen om een specifiek slachtoffer, [betrokkene], te doden, maar raakte in plaats daarvan twee andere personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte was eerder veroordeeld voor misdrijven en had zich, na een tip, gewapend met een pistool-mitrailleur naar de Eendrachtsweg in Rotterdam begeven, waar hij zijn doelwit aantrof. Ondanks dat hij zijn doelwit miste, heeft hij met zijn schoten andere onschuldige mensen in gevaar gebracht. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot moord, meermalen gepleegd, en aan het in strijd handelen met de Wet Wapens en Munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging nam. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], kreeg een schadevergoeding van € 45.000,- toegewezen, die als gevolg van de daden van de verdachte was geleden. Het hof benadrukte de noodzaak van een strenge reactie op het toenemende vuurwapengebruik en de ernstige gevolgen van de daden van de verdachte voor de slachtoffers en de rechtsorde.

Uitspraak

parketnummer 1004004401
datum uitspraak 24 december 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Rotterdam van 14 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring de Schie van de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond te Rotterdam.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 december 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest en aftrek van de door verdachte in Frankrijk ondergane uitleveringsdetentie, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken van poging tot moord of doodslag ten aanzien van anderen dan het door de verdachte beoogde slachtoffer [betrokkene], nu - volgens de verdediging - bij de verdachte noch het opzet, ook niet in de zin van voorwaardelijke opzet, noch de voorbedachte raad heeft voorgezeten om anderen dan die [betrokkene] van het leven te beroven.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft gesteld dat [betrokkene], door hem ook [naam] genoemd, hem samen met anderen op gewelddadige wijze heeft beroofd, enige dagen voor 2 april 2001.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan, dat de verdachte, nadat hij telefonisch was getipt dat [betrokkene] op 2 april 2001 zich op een bepaalde plaats, waarvan de verdachte begreep dat het de Eendrachtsweg te Rotterdam was, bevond, een automatisch vuurwapen (pistool-mitrailleur) heeft opgehaald van een plaats waar hij deze enige dagen tevoren had gedeponeerd en dat hij zich daarmee gewapend naar de Eendrachtsweg heeft begeven. Verdachte wist naar eigen zeggen hoe dit wapen te laden en te gebruiken. Hij heeft ook verklaard dat hij wist dat zich op de Eendrachtsweg altijd veel publiek bevindt op dat tijdstip te weten omstreeks 19:00 uur. Verdachte heeft die plaats als bekende 'hangplek' aangeduid. De verdachte heeft, aangekomen bij de Eendrachtsweg, waar ook daadwerkelijk veel publiek op straat aanwezig was, inderdaad [betrokkene] aangetroffen, is op hem afgerend en heeft met de pistool-mitrailleur op hem een kogelregen afgevuurd. De verdachte heeft in dit verband verklaard: 'Ik wilde hem zo snel mogelijk overhoop schieten.' Toen [betrokkene] op de vlucht sloeg heeft de verdachte hem al schietend achtervolgd waarbij hij tussentijds het wapen nog heeft herladen. Volgens zijn eigen verklaring 'maaide' hij 'de kogels als het ware achter [naam] aan'. De kogels hebben weliswaar [betrokkene] gemist, maar andere ter plaatse aanwezige personen ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) zijn door de door de verdachte aldus afgevuurde kogels geraakt.
Door aldus te handelen, welk handelen het gevolg is geweest van een tevoren na kalm beraad en rustig overleg genomen besluit om [betrokkene], die zich in een drukke straat bevond, met een automatisch vuurwapen te vermoorden, heeft de verdachte zich daarbij willens en wetens blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat als gevolg van zijn gedragingen ook andere ter plaatse aanwezige personen dan het door hem beoogde slachtoffer [betrokkene] op zodanige wijze door kogels zouden worden geraakt dat deze als gevolg daarvan zouden komen te overlijden en heeft de verdachte de kans op dat gevolg bewust aanvaard. Het hof acht daarmee bewezen dat bij de verdachte niet alleen het opzet en de voorbedachte raad heeft voorgezeten om [betrokkene] van het leven te beroven, maar ook dat bij hem het opzet - in de zin van voorwaardelijke opzet - en de voorbedachte raad heeft voorgezeten om de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
Poging tot moord, meermalen gepleegd
en
t.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de wet wapens en munitie.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Geradts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest en aftrek van de door verdachte in Frankrijk ondergane uitleveringsdetentie. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de benadeelde partij een voorschot van € 100.000,- op de civiele vordering wegens immateriële schade wordt toegewezen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meervoudige poging tot moord, op de wijze als onder 7 van dit arrest nader omschreven. Door deze brute geweldsdaad is één slachtoffer zeer ernstig gewond geraakt en zal daar zeer waarschijnlijk de rest van zijn leven de gevolgen van ondervinden. Het is slechts aan het toeval te wijten geweest, dat de verdachte niemand dodelijk heeft getroffen. De verdachte heeft met zijn daad gevoelens van geschoktheid en onveiligheid bij de slachtoffers teweeggebracht. Tevens heeft verdachte met zijn daad de rechtsorde ernstig geschokt.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie.
Mede gezien het toenemend vuurwapengebruik dient daartegen streng te worden opgetreden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 november 2003, eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Het hof komt ten aanzien van feit 1 tot een deels andere kwalificatie dan de rechtbank en zal dienovereenkomstig een hogere straf opleggen dan in eerste aanleg.
12. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1], [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde. In eerste aanleg heeft de benadeelde partij een vergoeding van materiele schade tot een bedrag van € 454.550,- bij wijze van voorschot en vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 100.000,- bij wijze van voorschot gevorderd.
In hoger beroep is deze vordering door de benadeelde partij beperkt tot het bedrag betreffende het gevorderde voorschot voor immateriële schadevergoeding van € 100.000,-.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van €. 45.000,- immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag en bij wijze van voorschot worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 45.000,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 45, 36f, 57, 63, 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26(oud) en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder
1 en 2 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak ingevolge een Nederlands verzoek tot uitlevering in detentie in het buitenland en in voorlopige hechtenis in Nederland is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres] tot een bedrag van € 45.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 45.000,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van één jaar.
Bepaalt dat voor zover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de
verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Ritter, Van Boven en Kramer,
in bijzijn van de griffier mr. Van der Drift-Visser.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2003.