ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2619

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200402702
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Borgesius
  • J. Reinking
  • P. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van vaarverbod in het Reeuwijkse plassengebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het varen in strijd met het vaarverbod in het Reeuwijkse plassengebied, zoals vastgelegd in artikel 5.3.1a.2 van de Algemene plaatselijke verordening Reeuwijk 1996. De verdachte heeft aangevoerd dat de verordening onverbindend is, omdat deze te ver strekkend zou zijn voor een autonome gemeentelijke verordening, een onrechtmatige inbreuk op zijn eigendomsrechten zou maken en ten onrechte bevoegdheden zou toekennen aan een private instelling. Het hof heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat de gemeenteraad het recht heeft om verordeningen te maken die in het belang van de gemeente zijn. De gemeenteraad heeft een ruime beleidsvrijheid, die niet is overschreden in dit geval. De getuigenverklaring van een ambtenaar van de gemeente bevestigde dat het vaarverbod is ingesteld om de recreatiedruk te reguleren en de controle op de naleving van vaarreglementen te vergemakkelijken. Het hof oordeelt dat de verordening niet te ver strekt, ook niet als de plassen particulier eigendom zijn. De inbreuk op het eigendom van de verdachte is niet disproportioneel, aangezien de ontheffing de mogelijkheid biedt om te varen in andermans water en oevereigenaren hun schip aan hun eigen oever kunnen afmeren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van het vaarverbod, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het vonnis van de kantonrechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

parketnummer 0960001701
datum uitspraak 17 december 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 december 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 35,00.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd - kort samengevat - dat de Algemene plaatselijke verordening onverbindend is, en het feit derhalve niet strafbaar is, omdat het in de APV opgenomen vaarverbod:
- te ver strekkend is voor een autonome gemeentelijke verordening,
- een onrechtmatige inbreuk maakt op de eigendomsrechten van de verdachte en
- ten onrechte en op onjuiste wijze bevoegdheden toekent aan een private instelling,
een en ander zoals nader in de overgelegde pleitnota (met aanvulling) omschreven.
Het hof overweegt terzake als volgt.
Aan de gemeenteraad komt het recht toe de verordeningen te maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Daarbij heeft de raad een ruime beleidsvrijheid. Deze wordt overschreden ingeval een regeling redelijkerwijs het gemeentebelang niet kan dienen of indien bij de vaststelling de gemeenteraad anderszins de grenzen van zijn bevoegdheid overschrijdt. Ter terechtzitting is door een ambtenaar van de gemeente Reeuwijk als getuige verklaard dat het onderhavige vaarverbod behoudens ontheffing ertoe strekt om in voorkomend geval de recreatiedruk op de Reeuwijkse
plassen te reguleren en om de controle op de naleving van (landelijke en/of provinciale) vaarreglementen te vergemakkelijken en dat de voor de ontheffingen verschuldigde rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten terzake. Niet aannemelijk is geworden dat de onderhavige regeling redelijkerwijs het belang van de gemeente Reeuwijk niet kan dienen. Dat wordt niet anders als de Reeuwijkse Plassen geheel of ten dele particulier eigendom zijn. Gelet op de hoogte van de door de gemeente voor een ontheffing in rekening gebrachte rechten is evenmin aannemelijk geworden dat de gemeente met dit stelsel de grenzen van het gemeentelijk belastinggebied heeft overschreden. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verordening niet te ver strekt.
Met betrekking tot de beweerde inbreuk op het eigendomsrecht van verdachte overweegt het hof dat ingevolge artikel 1 van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de gemeenteraad het recht heeft om het gebruik van het eigendom van verdachte te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, mits daarbij redelijk evenwicht wordt getroffen tussen de belangen van de eigenaar en het algemeen belang. Nu de ontheffing aan de houder ervan ook de mogelijkheid biedt om te varen in andermans water en oevereigenaren wordt vrijgelaten hun schip aan hun eigen oever af te meren, is het hof van oordeel dat de door de gemeente gemaakte inbreuk niet disproportioneel is.
Het hof verwerpt derhalve beide verweren.
Het hof begrijpt het derde verweer aldus, dat verdachte beoogt te stellen dat de verordening onverbindend is, nu de ontheffingen namens burgemeester en wethouders van Reeuwijk worden verleend door de (privaatrechtelijke) Stichting VEEN. Nu het hof bewezen heeft verklaard dat verdachte in strijd met het vaarverbod in het Reeuwijkse plassengebied heeft gevaren en het voor de verbindendheid van het verbod niet van belang is wie de aan burgemeester en wethouders toegekende ontheffingsbevoegdheid feitelijk uitvoert, gaat het hof aan dit verweer voorbij.
Het bewezenverklaarde is mitsdien strafbaar en levert op:
Overtreding van artikel 5.3.1a.2 van de Algemene plaatselijke verordening Reeuwijk 1996.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
9. Geen straf of maatregel
De advocaat-generaal mr. Geradts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat aan de verdachte terzake van het tenlastegelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof acht het raadzaam in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, te bepalen, dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
10. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Borgesius, Reinking en Van den Berg, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2003.