ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2600

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200330903
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • L.A.J.M. van Dijk
  • M.J. Bax-Luhrman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handel in harddrugs en ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder handel in harddrugs en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte is op 30 december 2003 door het Gerechtshof 's-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. De tenlastelegging omvatte onder andere opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en ontuchtige handelingen met een dertien-/veertienjarig meisje. De verdachte heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf opgelegd gekregen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de dagvaarding onvoldoende duidelijk was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen. Het hof heeft vastgesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vijfde tenlastegelegde feit, en sprak de verdachte daarvan vrij.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had gedurende een periode van enkele maanden gehandeld in cocaïne en had ook andere harddrugs in zijn bezit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij in de proeftijd van een eerdere veroordeling verkeerde. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in de procedure. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.000,00 aan de benadeelde partij.

Uitspraak

parketnummer 1100603803
datum uitspraak 30 december 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank te
Dordrecht van 3 juli 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 december 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Gelet op de oorspronkelijke foutieve nummering heeft het hof de feiten die in deze dagvaarding zijn opgenomen van een nieuwe nummering voorzien.
Het hof zal die nummering aanhouden.
3. Procesgang
3.1
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene en de vordering van de benadeelde partij alsmede met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als nader in het vonnis omschreven.
3.2
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Geldigheid van de inleidende dagvaarding
4.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw terzake van het in de dagvaarding onder 4 tenlastegelegde het verweer gevoerd dat de inleidende dagvaarding onvoldoende duidelijk en feitelijk omschreven is met als gevolg dat voor de verdachte onvoldoende duidelijk is aan welk feit hij zich schuldig heeft gemaakt en deze dagvaarding derhalve in zoverre nietig moet worden verklaard.
4.2
Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof voldoet de dagvaarding aan de eisen die de wet daaraan stelt en is ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte begrepen heeft wat hem wordt verweten.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht met name niet bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte - een vereiste dat besloten ligt in artikel 240b (oud) en artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht - gericht was op het verspreiden en/of in voorraad/bezit hebben van een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een filmpje als onder 5 van de dagvaarding omschreven.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3: Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
4: In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
11.1
De advocaat-generaal mr. M. van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 (verkopen, vervoeren en verstrekken), 2, 3, 4 en 5 (verspreiden en in voorraad hebben) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene conform het vonnis van de rechtbank.
11.2
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
11.3
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van enkele maanden gehandeld in cocaïne. Voorts heeft de verdachte een hoeveelheid cocaïne en MDMA voorhanden gehad. Door de handel in en het beschikbaar hebben van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt het plegen van vermogensdelicten onder de gebruikers bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte meerdere malen met een dertien-/ veertienjarig meisje ontuchtige handelingen gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat meisje.
Met betrekking tot dit door de verdachte gepleegde zedendelict kan als feit van algemene bekendheid worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Dit klemt te meer als dergelijke feiten -zoals in de onderhavige zaak het geval is- plaatsvinden wanneer het slachtoffer nog zeer jong is.
Tenslotte heeft de verdachte, die een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet genoot van de gemeente Gorinchem, nagelaten -in strijd met de op hem rustende wettelijke verplichting- aan de gemeente te melden dat hij in de uitkeringsperiode heeft gewerkt en inkomsten heeft genoten. De verdachte heeft aldus gelden ontvangen waarop hij geen recht had. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij -zoals uit een zich in het dossier bevindende weergave van een telefoongesprek blijkt- deze uitkeringsgelden, die zijn bestemd om middelen te verstrekken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, slechts heeft gebruikt om uit eten te gaan. Door het zich doelbewust ten onrechte laten uitbetalen van gemeenschapsgelden heeft de verdachte de gemeenschap financiële schade toegebracht en tevens misbruik gemaakt van het stelsel van sociale voorzieningen.
11.4
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 december 2003, meermalen is veroordeeld voor het plegen van onder meer soortgelijke feiten als thans onder 1 en 2 is bewezenverklaard, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen, terwijl de verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 en 4 tenlastegelegde bovendien in de proeftijd van een eerdere veroordeling liep.
11.5
Het hof heeft onder meer kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van Bouman Verslavingszorg Dordrecht d.d. 6 mei 2003, opgemaakt en ondertekend door J.P. van den Nieuwendijk, reclasseringswerker, betreffende de verdachte. In dit rapport komt naar voren dat de verdachte zijn middelengebruik (cocaïne en XTC) kan hanteren. Er zijn soms momenten dat zijn stemming er toe bijdraagt dat hij meer gaat gebruiken. Gebruik van middelen dient voor de verdachte gewoonlijk als plezier verhogend. De verdachte ervaart het gebruiken van deze middelen niet als een probleem. Naar de mening van Bouman Verslavingszorg is er geen sprake van gewenning of afhankelijkheid maar eerder van een gewoonte: het hoort bij zijn leefstijl en past in kringen waarin hij verkeert. De verdachte heeft een schuld van ongeveer € 22.000,00 onder meer bestaande uit onterecht ontvangen uitkeringen. Er loopt een afbetalingsregeling. Bouman Verslavingszorg onthoudt zich van een strafadvies en een hulpverleningsvoorstel.
11.6
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 60 wikkels met cocaïne, 31 XTC-pillen, 3 XTC-pillen, 6 ponypacks cocaïne en 1 capsule, dienen op grond van het bepaalde in artikel 13a (oud) van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.
13. Vordering tot schadevergoeding
13.1
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer], wonende te [adres], zich in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [naam] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag - bij wijze van voorschot - van € 14.279,00.
13.2
Gelet op de op 4 december 2003 ter griffie van dit hof ingekomen brief is deze vordering in hoger beroep wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht, de vordering toegelicht.
13.3
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag ad € 10.000,00 aan de benadeelde partij, alsmede tot oplegging van de maatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, tot voormeld bedrag, subsidiair 200 dagen hechtenis.
13.4
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
13.5
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag in de vorm van een voorschot worden toegewezen.
De door de benadeelde partij opgevoerde proceskosten zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade die voor vergoeding via een vordering als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking komen, doch zullen door het hof worden betrokken bij de ingevolge artikel 592a van dat wetboek te nemen beslissing.
Waar het de posten niet gedekte ziektekosten, wettelijke rente en voorschot smartengeld voor het overige aangaat, acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ter zake niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
13.6
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op € 780,00, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [naam].
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 227b en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 13a (oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer 60 wikkels met cocaïne, 31 XTC-pillen, 3 XTC-pillen, 6 ponypacks cocaïne en 1 capsule.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,00 (VIJFDUIZEND EURO) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [naam].
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op
€ 780,00 (ZEVENHONDERDENTACHTIG EURO) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,00 (VIJFDUIZEND EURO) ten behoeve van het slachtoffer
[naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de duur van HONDERD DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. E. Fockema Andreae-Hartsuiker, L.A.J.M. van Dijk en M.J. Bax-Luhrman,
in bijzijn van de griffier mr. C.W. van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 december 2003.
-1-