Uitspraak : 10 december 2003
Rekestnummer : 194-R-03
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-4723 + 01-4724
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[eiser],
wonende te [[Rotterdam]],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Kars,
[benadeelde partij],
wonende te [[Rotterdam]],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.M.M. Brouwer.
De vader is op 10 maart 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te [[Rotterdam]] van 11 december 2002.
De moeder heeft op 27 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 25 maart 2003, 26 mei 2003 en 31 oktober 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 november 2003 is de zaak mondeling behandeld door mr. Labohm als raadsheer-commissaris. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. F.O. Ligeon-Merton, advocate te Bleiswijk en de moeder bijgestaan door mr. J.A. Hoogwerf, advocaat te Vlaardingen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Uit het op [datum] door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] het volgende k[kind]geboren:
[kind], hierna te noemen: [kind].
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind], die bij de moeder verblijft.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 18 februari 2000 heeft de rechtbank te [[Rotterdam]] - uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie ten laste van de vader, met ingang van het tijdstip waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, vastgesteld op € 181,51 (ƒ 400,-) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van [kind] kan of zal worden verleend.
Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 18 oktober 2000 - voor zover het betreft de vaststelling van de kinderalimentatie - bekrachtigd.
Bij verzoekschrift van 19 september 2001 heeft de vader de rechtbank te [[Rotterdam]] (onder meer) verzocht - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank van 18 februari 2000 en van dit hof van 18 oktober 2002 en uitvoerbaar bij voorraad - de aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader met ingang van 1 januari 2002 vast te stellen op nihil. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader betreffende de kinderalimentatie afgewezen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De vader is geboren op [geboortedatum] en is gehuwd. Hij is in loondienst en zijn inkomen daaruit bedraagt volgens de jaaropgaaf 2002 € 35.656,-. Hij is par-ticulier verzekerd voor ziektekosten. Hij neemt deel aan een spaarloonregeling.
De vader heeft de volgende maandlasten:
€ 386,- kosten kinderopvang;
€ 4,- begrafenisverzekering;
€ 177,- premie levensverzekering.
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie, de behoefte van [kind] en de draagkracht van de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie en, opnieuw beschikkende, primair het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen, subsidiair de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag dat niet hoger is dan € 50,- per maand. De moeder bestrijdt zijn beroep en wenst de vader veroordeeld te zien in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3. De vader stelt allereerst dat de rechtbank ten onrechte niet beoordeeld heeft of er sprake is van behoeftigheid van de moeder, nu vaststaat dat zij is hertrouwd met een partner die inkomsten uit arbeid genereert. Bovendien is de moeder vermogend, aldus de vader.
4. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval aan de orde is de behoefte aan kinderalimentatie van [kind]. Voor de vaststelling van haar behoefte is onder meer relevant het gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk alsmede het inkomen van de vader ten tijde van deze beschikking. Voorts is het hof van oordeel dat [kind] van een eventuele welvaartstijging van de moeder en haar huidige echtgenoot mag meeprofiteren, echter dat is in beginsel geen grond om van de vader ten behoeve van [kind] een hogere bijdrage te vorderen.
5. Ter terechtzitting is tussen partijen komen vast te staan dat de behoefte van [kind] €181,51 per maand bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke inde[Rotterdam]ering, overeenkomstig de beschikking van dit hof van 18 oktober 2000.
6. De moeder is opnieuw gehuwd. De stiefvader dient derhalve bij te dragen in de kosten van levensonderhoud jegens [kind], op grond van artikel 1:392 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek. Deze verplichting van de stiefvader houdt geen supplementair karakter in, zoals ter zitting door de moeder is gesteld. Vastgesteld dient de worden welk deel van de kosten van [kind] voor rekening van de moeder, haar echtgenoot en de vader dient te komen.
7. Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht over de financiële situatie van de moeder en de stiefvader om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen ten aanzien van de verdeelsleutel van de kinderalimentatie. Het hof zal - in het kader van een goede procesorde - de moeder alsnog de gelegenheid geven om binnen zes weken na de datum van deze beschikking (in vijfvoud) aan het hof en de vader recente gegevens met betrekking tot haar inkomen en haar draagkracht - betreffende de bestreden periode - over te leggen, waaronder:
- in geval van een werknemer, de laatste drie loonstroken, de jaaropgave over het vorige jaar en de aangiften en aanslagen voor de inkomstenbelasting over de laatste 2 jaar;
- in geval van een werkgever, de jaarrekening, de belastingaangiften en de aanslagen over de laatste drie jaar;
- specificaties en betalingsbewijzen van: huur- of hypotheeklasten, ziektekostenverzekeringen, reis- en andere verwervingskosten, rente en aflossing van leningen (met reden van aangaan) en andere relevante lasten;
- een draagkrachtberekening,
alsmede relevante gegevens, zoals hierboven genoemd, betreffende het inkomen en de draagkracht - sedert de huwelijkssluiting - van de stiefvader.
De vader heeft daarna - overeenkomstig het beginsel van hoor en wederhoor - vier weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren.
8. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
alvorens verder te beslissen:
stelt de moeder in de gelegenheid om aan het hof en de vader binnen zes weken na heden
over te leggen de hiervoor bedoelde bescheiden;
stelt de vader in de gelegenheid daarop binnen vier weken na ontvangst schriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van den Wildenberg en Dusamos, bijge-staan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 10 december 2003.