Uitspraak : 3 december 2003
Rekestnummer : 499-H-03
Rekestnr. rechtbank : 02-5073
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
kantoorhoudende te [x],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangem[kind]1. [kind],
wonende te [x],
hierna ook te noemen: [kind],
2. [verweerster]
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna ook te noemen: de moeder,
3. [verweerder],
wonende te [x], Duitsland,
hierna te noemen: de vader,
4. Bureau Jeugdzorg [adres],
kantoorhoudende te [x],
hierna te noemen: Jeugdzorg.
De raad is op 20 juni 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 maart 2003.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 1 juli 2003 en 19 augustus 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 november 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de raad, vertegenwoordigd door de heer M. Werger en mevrouw M.O. van der Staak. De vader en de moeder zijn niet verschenen. Jeugdzorg is evenmin verschenen. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. A. Kapteijn, heeft mondeling geconcludeerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 30 oktober 2001 van de kinderrechter van de rechtbank te [x] is de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum], onder toezicht gesteld van Jeugdzorg, welke ondertoezichtstelling nog steeds voortduurt.
[kind] verblijft bij haar grootmoeder moederszijde in [x], de moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De vader woont te [x], Duitsland. De ouders van [kind] hebben geen contact met elkaar.
Op 21 augustus 2002 heeft de raad de rechtbank te [G] verzocht vast te stellen dat op [geboortedatum] in [x], [buitenland],[kind]en [kind]] dochter van [verweerster].
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn inleidend verzoek.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het vaststellen van de geboortegegevens van [kind].
2. De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het inleidende verzoek van de raad toe te wijzen.
3. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat er voor de raad een te ver verwijderd belang is bij het opmaken van een geboorteakte voor [kind]. Daarom kan, aldus de rechtbank, de raad niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:25c BW worden gezien.
4. De raad voert aan dat hij wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zijn belang bestaat daarin, dat als er kinderbeschermingsmaatregelen gevraagd moeten worden, de raad moet (kunnen) beschikken over een geboorteakte van een kind.
5. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank. Zij heeft aangevoerd dat de raad niet namens [kind] kan procederen, en dat de raad een te ver verwijderd belang heeft bij zijn verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens van [kind] om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
6. Naar het oordeel van het hof heeft de raad bij zijn verzoek tot vaststelling op grond van art. 1:25c BW een direct belang. Dit belang is gelegen in de omstandigheid dat de raad ernstig wordt gehinderd in de uitoefening van zijn wettelijke taak als hij niet de beschikking heeft over een geboorteakte. Naar het oordeel van het hof is de raad dan ook ontvankelijk in zijn verzoek. In zoverre moet de bestreden beschikking worden vernietigd.
7. Teneinde tot toewijzing van het verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens van [kind] te kunnen komen, dienen echter meer concrete bewijzen en aanwijzingen voorhanden te zijn over de moeder-dochter-band tussen [kind] en [verweerster]. Het hof verzoekt de raad deze bewijzen en aanwijzingen te verschaffen, bij voorkeur door middel van een onderzoek van het DNA van [kind] en [verweerster]. Het hof zal de zaak daartoe vier maanden pro forma aanhouden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van de raad, en in zover-re opnieuw beschik-kende:
verklaart de raad alsnog ontvankelijk in zijn inleidende verzoek;
alvorens verder te beslissen:
houdt de behandeling van de zaak aan tot 27 maart 2004 pro forma, teneinde de raad in de gelegenheid te stellen bewijzen en aanwijzingen in het geding te brengen als hiervoor onder punt 7 bedoeld.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, van Nievelt en Punselie , bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 3 december 2003.