ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0700

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/04190
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Tijnagel
  • mr. Holdert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van WOZ-beschikking door Gerechtshof 's-Gravenhage

Op 26 november 2003 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak BK-02/04190, waarbij het beroep van belanghebbende tegen de beschikking van de gemeente Barendrecht gegrond werd verklaard. De zaak betrof een mondelinge uitspraak over een WOZ-beschikking die door de Inspecteur was afgegeven. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, die was genomen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2003 was alleen de Inspecteur aanwezig, terwijl belanghebbende niet was verschenen.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat er zich een situatie had voorgedaan die een tussentijdse herwaardering rechtvaardigde, zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet WOZ. De Inspecteur had verklaard dat de beschikking was afgegeven omdat hij meende dat er een van de in de wet genoemde situaties was, maar het Hof concludeerde dat dit niet het geval was. De woning van belanghebbende was op 13 december 2000 opgeleverd en de Inspecteur had niet kunnen aantonen dat er in de relevante periode een situatie was die een nieuwe beschikking rechtvaardigde.

Daarom vernietigde het Hof de beschikking en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de gemeente Barendrecht gelast om het door belanghebbende gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden. Het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien belanghebbende geen aanspraak had gemaakt op vergoeding hiervan. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken een schriftelijke uitspraak aan te vragen, maar kon geen beroep in cassatie instellen tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde enkelvoudige belastingkamer
26 november 2003
nummer BK-02/04190
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Barendrecht (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen A namens de Inspecteur, tot bijstand vergezeld van B. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de beschikking, en
- gelast de gemeente Barendrecht aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende heeft onder meer aangevoerd dat zich in casu geen uitzonderingssituatie heeft voorgedaan die een tussentijdse herwaardering en dus - naar belanghebbende kennelijk bedoelt - de afgifte van de onderhavige beschikking rechtvaardigt.
2. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de onder-havige beschikking is afgegeven omdat zich, zijns inziens, één van de in artikel 19, tweede lid, van de Wet bedoelde situaties heeft voorgedaan. Zulks impliceert dat te dezen sprake is van een beschikking als bedoeld in artikel 25 van de Wet.
3. Gesteld noch gebleken is dat de situatie als bedoeld in onderdeel a van voormeld tweede lid zich heeft voorgedaan.
4. Naar belanghebbende heeft aangevoerd en de Inspecteur heeft erkend is de onderhavige (nieuwbouw)woning op 13 december 2000 opgeleverd. Hiertegenover heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zich in het in artikel 19, tweede lid, van de Wet bedoelde tijdvak - dat in casu loopt van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 - een situatie als bedoeld in onderdeel b van voormeld tweede lid heeft voorgedaan. Daartoe is niet voldoende dat belanghebbende zich op 20 januari 2001 op het onderhavige adres heeft ingeschreven en dat de woning op 5 april 2001 gereed is gemeld. Evenmin is daartoe voldoende de omstandigheid dat de Inspecteur in de loop van 2001 heeft ontdekt dat bij het vaststellen van de eerste WOZ-beschikking ten onrechte ervan is uitgegaan dat de woning op 1 januari 2001 pas voor 80 percent gereed was terwijl de woning toen al volledig gereed was.
5. De hiervoor onder 4 als laatste genoemde omstandigheid kan evenmin gelden als een omstandigheid als bedoeld in onderdeel c van voormeld tweede lid. Wel kan die omstandigheid aanleiding zijn voor het nemen van een nieuwe beschikking op de voet van artikel 27 van de Wet indien aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
6. Het vorenoverwogene brengt mee dat zich niet een van de in artikel 19, tweede lid, van de Wet genoemde situaties heeft voorgedaan, zodat niet op die grond de onderhavige beschikking kon worden afgegeven. De hiervoor onder 1 verwoorde grief van belanghebbende slaagt derhalve. De beschikking moet worden vernietigd en de overige grieven behoeven geen behandeling.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien belanghebbende geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van proceskosten en aan het Hof evenmin is gebleken van ambtshalve voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 26 november 2003 door mr. Tijnagel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.