parketnummer 1004009502
datum uitspraak 28 oktober 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 29 april 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 oktober 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde moord vrijgesproken en ter zake van de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie en namens de verdachte.
4 Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair als moord is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair als doodslag tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
9 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Bonsel heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in het bovenlichaam gestoken met een mes, waarbij één steek het hart van het slachtoffer heeft doorboord, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan één van de ernstigste inbreuken op de rechtsorde die het Nederlandse strafrecht kent, te weten doodslag. Dit brengt de naasten van het slachtoffer een onherstelbaar groot verlies toe en groot verdriet. Aannemelijk is, dat de verdachte onder invloed van alcohol en drugs verkeerde, waarvan de ontremmende werking hem tevoren uit ervaring bekend was. Het hof acht de toestand waarin de verdachte verkeerde derhalve geen reden voor matiging van de straf. Het hof rekent de verdachte ook aan dat hij de confrontatie met het latere slachtoffer is aangegaan op de openbare weg in het centrum van Rotterdam, voor de ogen van een aanzienlijk aantal omstanders. De verdachte heeft tijdens de onmiddellijk ontvlammende ruzie ruimschoots gelegenheid gehad zich te onttrekken aan verder handgemeen, maar in plaats daarvan heeft hij een mes geopend en daarmee het slachtoffer meermalen gestoken. De verdachte heeft zelfs nog gestoken nadat het slachtoffer al getroffen op de grond lag. Een dergelijke feit veroorzaakt, zeker wanneer het zo publiekelijk plaatsgrijpt, sterke gevoelens van angst, onrust, machteloosheid en onveiligheid in de maatschappij. Het wordt als zeer schokkend ervaren.
Aannemelijk is geworden, dat de verdachte in zijn jeugd weinig vormende aandacht van volwassenen heeft gekend. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de verdachte het ontoelaatbare van zijn handelen niet kon inzien, noch dat hij niet in staat was anders te handelen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 september 2003, meermalen is veroordeeld voor het plegen van overtredingen van de Opiumwet en geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair als moord tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Silvis en Korvinus, in bijzijn van de griffier mr Van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2003.