rolnummer 2200008803
parketnummer 0975428800
datum uitspraak 17 oktober 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 november 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 4 april 2003, 15 april 2003, 17 juni 2003, 23, 24 en 26 september 2003 en 3 oktober 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie aangepast.
Van de dagvaarding en van de vordering aanpassing telastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 6.500,--, subsidiair 130 dagen hechtenis, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter zake van de verzoeken tot voeging van stukken, het opmaken processen-verbaal en het horen van getuigen zoals onder I van de pleitnotities weergegeven blijft het hof bij zijn standpunt zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 september 2003.
Dit houdt in dat het hof aanvankelijk is uitgegaan van de veronderstelling dat Nederlandse opsporingsambtenaren aanwezig zijn geweest bij doorzoekingen in Colombia en Ecuador.
Dit nu blijkt niet het geval te zijn.
Volgens opgave (beantwoording vraag 7 van de raadsvrouw in proces-verbaal d.d. 14 augustus 2003) van de heer [naam] is uitsluitend de Nederlandse liaisonofficier te Bogota aanwezig geweest bij de doorzoeking van "de finca" (het landhuis) van de verdachte om een instructievideo te maken en niet in de hoedanigheid van opsporingsambtenaar.
Nu vaststaat dat geen voor het bewijs bruikbaar of gebruikt gegeven is gevonden bij die doorzoeking, valt redelijkerwijs aan te nemen dat, door het niet alsnog opmaken van proces-verbaal van hetgeen door de liaisonofficier bij die gelegenheid is waargenomen en bevonden, de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Dat de Colombiaanse opsporingsambtenaren op grond van bepalingen van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering gehouden waren proces-verbaal van deze doorzoeking op te maken vindt geen steun in de wet noch in toepasselijke verdragen. De bepalingen van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering zijn niet van toepassing op deze doorzoeking en aan de Nederlandse rechter komt geen toetsing aan de Colombiaanse wet toe. Vruchten van de doorzoeking zijn in het Nederlandse onderzoek niet gebruikt.
Van andere doorzoekingen van bij de verdachte in gebruik zijnde percelen is niet gebleken.
Dat op grond van het Nederlandse verzoek stelselmatige observatie op de verdachte in Colombia is uitgevoerd, is niet aannemelijk geworden, zodat de stelling dat van die observatie door de Colombiaanse autoriteiten proces-verbaal (had) moeten worden opgemaakt, feitelijke grondslag ontbeert.
Mede omdat geen vrucht uit het Ecuadoriaanse onderzoek is gebruikt in het Nederlandse onderzoek, is naar het oordeel van het hof geen noodzaak aanwezig tot het horen van de liaisonofficier en/of de heer Aguirre.
Toetsing van onderzoekshandelingen door de buitenlandse ambtenaren aldaar aan vormvereisten komt het hof niet toe. Dat onderzoek naar de samenwerking tussen de politie in Ecuador en die in Nederland omstreeks het tijdvak van inscheping te Guayaquil en het vervoer van Guayaquil naar Europa voor enige door het hof te nemen beslissing van belang kan zijn, is niet aannemelijk, nu niets wijst op een mogelijke schending van verdragsbepalingen.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat telefoontaps niet als doorslaggevend bewijsmiddel gebruikt mogen worden, maar alleen als startinformatie. De wijze waarop tapkamers in Nederland momenteel functioneren, zou onvoldoende garantie bieden dat datgene wat door de tapkamers als afgeluisterd materiaal wordt gepresenteerd, weergeeft wat op het moment van afluisteren door de afgeluisterde persoon is gezegd.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat door de verdediging geen aanwijzingen zijn gevonden voor manipulatie van telefoongesprekken waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
Drie van de door de rechtbank als bewijsmiddel gebruikte telefoongesprekken, te weten een gesprek van 17 februari 2001, 22.18 uur (V1 -p 42/43), een gesprek van 1 maart 2001, 16.06 uur (V1-p.48/49) en een gesprek 1/T8/12-13) zijn volgens de raadsvrouw niet meer uit te luisteren, omdat zij onvindbaar zijn in de tapkamers van de politie. Zij bepleit dat deze uitgesloten worden van het bewijs, nu er geen ander bewijs is dat bevestigt dat de verdachte aan deze gesprekken heeft deelgenomen.
Tenslotte heeft de raadsvrouw verzocht voor het bewijs geen tapverslagen te gebruiken van andere gesprekken die de verdediging niet heeft kunnen uitluisteren en die door de rechtbank niet als bewijsmiddel zijn aangehaald. Zij wijst daarbij op enkele passages in tapverslagen die misverstanden hebben opgeroepen.
Het hof overweegt terzake het volgende.
De tapverslagen van de drie gesprekken die niet meer te vinden zijn zullen niet tot bewijs worden gebezigd. Reden om alle andere niet in het bestreden vonnis aangehaalde tapverslagen uit te sluiten van het bewijs ziet het hof niet, al past hierbij inderdaad voorzichtigheid, om te voorkomen dat een vertaald woord een nadruk krijgt die het in de oorspronkelijke taal niet mag krijgen. De verdachte heeft overigens erkend gesprekken te hebben gevoerd met [naam] en anderen om groente-/fruittransporten uit Latijns Amerika te faciliteren. Dat de telefoontaps als geheel onbetrouwbaar zijn is niet aannemelijk geworden.
De verweren dienaangaande worden mitsdien verworpen.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuige
M.O. [naam].
Het hof zal de verklaringen van M.O. [naam] als getuige en als verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 7 en 14 juli 2003 en bij het hof op 23 september 2003 niet voor het bewijs gebruiken, omdat de getuige bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting d.d. 23 september 2003 geen antwoord wenste te geven op aan hem door de verdediging terzake van die verklaring gestelde vragen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Van Boetzelaer heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 4.500,--, subsidiair 90 dagen hechtenis, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen een heel grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De verdachte was actief betrokken bij de communicatie tussen de uit Colombia afkomstige leverancier(s) van de cocaïne en de afnemers in Nederland en nam daartoe zonodig initiatief.
De invoer van cocaïne is een delict, dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar een passende reactie zou vormen.
Het hof houdt bij het opleggen van de gevangenisstraf evenwel rekening met het feit dat de detentie van de verdachte in Nederland door de taalbarrière en de afstand tot zijn naasten extra zwaar is. Daarenboven is de verdachte ruim anderhalf jaar gedetineerd geweest in de extra beveiligde inrichting te Vught dat een zeer zwaar regime heeft. Het hof zal vooral hierom de beoogde gevangenisstraf verkorten tot de duur van vijf jaren.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De inbeslaggenomen 9 mm patroon, nummer 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van VIERDUIZEND EURO,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van TACHTIG DAGEN.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de patroon, nummer 6 op de deels aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Van Rijnberk en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 oktober 2003.